24-02-2015
Draagt melkinname wel of niet bij aan de vermindering van het risico op fracturen en het aantal sterfgevallen.
Een dieet rijk aan melkproducten zou osteoporose en de gevolgen daarvan verminderen. Een inname van drie tot vier glazen melk per dag zou ten minste 20% besparen op gezondheidszorgkosten gerelateerd aan osteoporose. Melk bevat 18 van de 22 essentiële voedingstoffen, inclusief calcium, fosfor en vitamine D die essentieel zijn voor het skelet.
Een hoge inname van melk kan ook een ongewenst effect hebben, door het hoofdbestanddeel D-galactose. Experimenteel bewijs bij verschillende diersoorten geeft aan dat wanneer regelmatig D-galactose wordt toegevoegd aan het dieet dit schadelijk kan zijn voor de gezondheid en kan leiden tot versnelde veroudering. Er werd een verkorte levensduur gezien bij proefdieren als gevolg van schade door oxidatieve stress, chronische ontstekingen, neurodegeneratie en een verminderde immuunrespons bij een dieet waaraan D-galactose werd toegevoegd. 100 mg/kg D-galactose versnelt de veroudering bij een muis. Dit is equivalent aan zes tot tien gram bij mensen, wat overeenkomt met één tot twee glazen melk. Eén glas melk bevat ongeveer vijf gram D-galactose. Verhoogde oxidatieve stress bij het ouder worden en chronische laaggradige ontstekingen zijn niet alleen in verband gebracht met een hoger risico op cardiovasculaire aandoeningen en kanker bij mensen, maar vormen ook een mechanisme dat leeftijd gerelateerd botverlies en verlies aan spiermassa kan veroorzaken.
Dit kan verklaren waarom de aanbeveling om de melkinname te verhogen ter preventie van fracturen tegenstrijdige uitkomsten geeft. In twee Zweedse cohortstudies is daarom geanalyseerd of er een associatie bestaat tussen melkconsumptie en het aantal sterfgevallen en fracturen.
Bij de eerste studie (Swedish Mammography Cohort) werden gegevens gebruikt van een cohort van 61 433 vrouwen van 39-74 jaar. De andere studie (Cohort of Swedish Men) werd gedaan met gegevens van een cohort van 45 399 mannen van 45-79 jaar. De deelnemers aan de studies rapporteerden aan de hand van een vragenlijst de hoeveelheid inname van 96 verschillende voedingsmiddelen en dranken gedurende een jaar, inclusief het aantal glazen melk. In de studie werd de onderliggende oorzaak van sterfte bepaald door de “Swedish cause of death registry “om de oorzaken van alle sterfgevallen gedurende de looptijd van de studie te bepalen. De hoeveelheid fracturen werden verzameld door middel van het “Swedish national patient registry”.
De hazard ratio voor sterfgevallen bij vrouwen die 3 of meer glazen melk per dag consumeerden vergeleken met vrouwen die minder dan 1 glas melk per dag consumeerden was 1.93, wat een bijna twee keer verhoogd risico op sterfte inhoudt. Met ongeveer vergelijkbare uitkomsten voor de cardiovasculaire mortaliteit en een iets lagere uitkomst voor de sterfte aan kanker. Voor vrouwen die meer dan drie glazen melk per dag consumeerden was de hazard ratio voor alle fracturen 1.16 en voor heupfracturen 1.60.Bij mannen werd ook een hoger aantal sterfgevallen gezien bij een hogere melkconsumptie. Wel minder uitgesproken dan bij de vrouwen met een hazard ratio van 1.10 voor 3 glazen melk of meer vergeleken met minder dan 1 glas melk per dag. Dit werd voornamelijk geassocieerd met een verhoogd aantal cardiovasculaire sterftegevallen. Er werd geen vermindering (maar ook geen toename) gezien in het aantal (heup)fracturen bij mannen met een verhoogde inname van melk. Er werd zowel bij vrouwen als bij mannen een positieve associatie gezien tussen melkinname en concentraties van markers voor oxidatieve stress en ontstekingsmarkers.
De onderzoekers plaatsen op basis van de uitkomsten van dit onderzoek vraagtekens bij de conventionele adviezen om melk te kiezen als onder andere calciumbron voor sterke botten vanwege een mogelijk verhoogd risico op fracturen en sterfte bij een hoge melkinname. De onderzoekers geven wel aan dat de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden en dat meer onderzoek gedaan zou moeten worden op dit gebied alvorens de voedingsadviezen omtrent melk aangepast zouden kunnen worden. Interessant in dit verband is dat gefermenteerde zuivelproducten (zoals yoghurt en kaas) juist geassocieerd waren met een verlaagd risico op fracturen en sterfte. Deze zouden daarom een goed alternatief kunnen zijn voor onze broodnodige calciuminname. Deze zuivelproducten bevatten namelijk een veel lager gehalte D-galactose omdat deze door het fermentatieproces wordt geëlimineerd. Daarnaast bevatten gefermenteerde zuivelproducten nog andere nutriënten zoals bijvoorbeeld vitamine K2 die mogelijk een verklaring zouden kunnen zijn van de positieve effecten op onze gezondheid. De Rotterdam- studie (2004) toonde aan dat de inname van vitamine K2, door consumptie van kaas en gefermenteerde zuivelproducten, een omgekeerde associatie heeft met aderverkalking, hart- en vaatziekten en sterftegevallen door alle oorzaken. Wel wordt geadviseerd om niet te veel kaas te consumeren vanwege het hoge gehalte verzadigd vet. (1)
Om uit voeding voldoende calcium te halen moet dagelijks viermaal een calciumrijk product gegeten worden. Omdat het niet iedereen lukt om viermaal daags gefermenteerde zuivel of kaas te consumeren, zou aanvulling van de calciuminname door middel van een calciumsupplement , dat onder andere ook de belangrijke synergisten vitamine K2 en vitamine D bevat, een goede optie zijn.(2)
Om het volledige artikel te lezen zie: Michaëlsson K, Wolk A, Langenskiöld S, et al. Milk intake and risk of mortality and fractures in women and men: cohort studies. BMJ. 2014 Oct 28;349:g6015. http://www.bmj.com/content/349/bmj.g6015
Lees meer over calciumsuppletie in dit artikel: Calcium en synergisten essentieel voor de botgezondheid.
(1) Geleijnse JM, Vermeer C, Grobbee DE, et al. Dietary intake of menaquinone is associated with a reduced risk of coronary heart disease: the Rotterdam Study. J Nutr. 2004;134(11):3100-3105.
(2) Van den Berg P et al. First quantification of calcium intake from calcium-dense dairy products in Dutch fracture patients (the Delft Cohort Study). Nutrients 2014;6:2404-2418