In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van veel voorkomende medicatie bij hart- en vaatziekten, welke bijwerkingen en problemen deze medicatie kan geven en of er eventueel interacties bestaan met voedingsstoffen en kruiden die tevens voor cardiovasculaire indicaties ingezet worden. Dit overzicht is zeker niet uitputtend (bijvoorbeeld voedingsstoffen en kruiden die voor overige indicaties ingezet worden, zijn niet genoemd). Er is getracht een beknopt overzicht te geven van de voor dit onderwerp meest relevante interacties. Het is zeker raadzaam zelf aanvullende research te verrichten bij het inzetten van voedingsstoffen en kruiden bij mensen die reguliere medicatie gebruiken. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt vanzelfsprekend bij de behandelaar zelf.
- ACE-remmers:
Voorbeelden: captopril, enalapril, ramipril.
Werkingsmechanisme: remmen de werking van angiotensine converting enzyme (ACE) dat angiotensine I omzet in angiotensine II, waardoor bloeddrukverhoging via het RAAS-systeem wordt tegengegaan.
Indicaties: o.a. hypertensie en hartfalen.
Bijwerkingen: o.a. kriebelhoest (bij 20-30% van de gebruikers), nierfalen (vooral wanneer daarnaast ook een NSAID en/of diureticum wordt gebruikt), hyperkaliëmie (door een verminderde aanmaak van angiotensine II wordt er ook minder aldosteron aangemaakt in de bijnier wat zorgt voor kaliumretentie), hypotensie.
Belangrijke interacties met voedingsstoffen en/of kruiden:
Negatief:
Kalium: extra inname van kalium via voeding of supplementen kan het risico op een hyperkaliëmie versterken. ACE-remmers niet combineren met kaliumsupplementen.
Vitamine E: uit de HOPE-studie kwamen er aanwijzingen dat de combinatie van een ACE-remmer (ramipril, maar mogelijk ook andere) en vitamine E een verhoogde kans gaf op hartfalen bij patiënten met een verhoogd risico (diabetici en hartpatiënten). Dit lijkt echter alleen te gelden voor supplementen met uitsluitend vitamine E in een hoge dosering (groter of gelijk aan 400 IU). Vitamine E in een complex-preparaat met andere antioxidanten lijkt vooralsnog geen probleem in combinatie met ACE-remmers.
Positief:
Omega 3-vetzuren (EPA/DHA): het inzetten van omega 3-vetzuren naast het gebruik van ACE-remmers heeft mogelijk een beschermend effect op de nierfunctie.
Voorbeelden: diltiazem, verapamil, amlodipine, nifedipine.
Werkingsmechanisme: blokkeren de calciumkanalen in de celmembranen van spiercellen. Hiermee wordt instroom van calcium-ionen bemoeilijkt en zullen de spieren (zoals het hart en de spiertjes in de wanden van de bloedvaten) minder krachtig samentrekken. Minder krachtige contracties van het hart en vaatverwijding resulteren in een verlaging van de bloeddruk. Tevens verlagen calcium-antagonisten de prikkelgeleiding in het hart wat de hartfrequentie vertraagt (kan gunstig zijn bij bepaalde hartritmestoornissen of om de zuurstofbehoefte van het hart te verlagen bij angina pectoris).
Indicaties: o.a. hypertensie, bepaalde hartritmestoornissen en angina pectoris. Meestal geen middelen van eerste keus i.v.m. bijwerkingen en mogelijke veiligheidsaspecten bij langdurig gebruik (verhoogde kans op morbiditeit en mortaliteit).
Bijwerkingen: o.a. duizeligheid, moeheid, hoofdpijn, roodheid in het gezicht, hypotensie, maagdarmklachten (zoals obstipatie), vochtophoping (m.n. in de enkels), hartkloppingen, depressie.
Belangrijke interacties met voedingsstoffen en/of kruiden:
Negatief:
Calcium: extra inname van calcium via calciumrijke voeding of supplementen verhoogt de beschikbaarheid van calcium in het lichaam en kan de effectiviteit van calcium-antagonisten tegengaan (m.n. wat betreft hun bloeddrukverlagend effect). Niet combineren.
Magnesium: magnesium is een antagonist van calcium en kan de biologische beschikbaarheid van calcium verder verlagen en hierdoor de werking van calcium-antagonisten versterken (en het risico op bijwerkingen vergroten). Niet combineren.
Vitamine D: vitamine D suppletie verhoogt de opname van de calcium uit de voeding, waardoor er meer calcium beschikbaar komt in het lichaam. Hiermee kan het de werking van calcium-antagonisten tegengaan. Deze interactie is theoretisch en in de praktijk zijn er vooralsnog maar weinig bewijzen voor gevonden. Voorzichtigheid is echter geboden. Deze combinatie dient zorgvuldig gemonitord te worden.
Positief:
Vitamine B6 (pyridoxine, P-5-P): er is waarschijnlijk geen sprake van een directe interactie van vitamine B6 met calcium-antagonisten, maar vanwege de rol die vitamine B6 speelt in het homocysteïne-metabolisme zijn aanvullende gunstige effecten van vitamine B6 op de cardiovasculaire gezondheid te verwachten bij mensen die calcium-antagonisten gebruiken. Liefst in combinatie met andere stoffen die het HCy-metabolisme ondersteunen zoals foliumzuur en vitamine B12.
Foliumzuur: calcium-antagonisten verlagen mogelijk de opname van foliumzuur. Daarnaast is van foliumzuur een aanvullend effect te verwachten op de cardiovasculaire gezondheid vanwege de ondersteuning van het HCy-metabolisme (in combinatie met vitamine B6 en vitamine B12, zie boven).
Vitamine B12: zie vitamine B6.
L-carnitine: er zijn aanwijzingen dat gelijktijdig inzetten van L-carnitine in combinatie met calcium-antagonisten een gunstige synergetische werking oplevert. Er zijn echter nog geen specifieke wetenschappelijke onderzoeken naar gedaan. De veronderstelde synergie is op basis van het theoretische werkingsmechanisme van beide stoffen.
Voorbeelden: atenolol, metoprolol, propranolol, sotalol.
Werkingsmechanisme; bèta-blokkers verminderen het hartminuutvolume van het hart door de zogenaamde bèta-receptoren te blokkeren en zo de invloed van het sympatisch zenuwstelsel te verminderen (hartminuutvolume neemt af = de hoeveelheid bloed die het hart per minuut per kamer verwerkt) en ze vertragen de hartslag. (Het sympatisch zenuwstelsel is overigens dat deel van het zenuwstelsel dat ervoor zorgt dat het lichaam in een staat van actie komt onder andere door de afgifte van adrenaline in de bijnieren te stimuleren). Tevens wordt onder invloed van bèta-blokkers de weerstand in de perifere vaten verminderd. De renine-productie in de nieren wordt verminderd (remmende invloed op het RAAS-systeem). Deze effecten leiden gecombineerd tot een afname in de bloeddruk en tevens een verminderde belasting van het hart.
Indicaties: o.a. hypertensie, bepaalde hartritmestoornissen en angina pectoris.
Bijwerkingen: bepaalde bèta-blokkers geven aanleiding tot spasmen van de luchtwegen. Deze zijn derhalve gecontraïndiceerd bij mensen met astma en COPD. Daarnaast o.a. koude handen en voeten, duizeligheid, hoofdpijn, hypotensie, vermoeidheid, visusstoornissen, impotentie, nachtmerries en depressie.
Belangrijke interacties met voedingsstoffen en/of kruiden:
Negatief:
Calcium: inname van calciumsupplementen kan door mensen die bèta-blokkers gebruiken resulteren in een verminderde opname van beide middelen en daardoor een lagere bloedspiegel van deze medicatie. Bij voorkeur minimaal 2 uur laten tussen inname van de bèta-blokker en calcium.
Magnesium: magnesium kan de werking van bèta-blokkers versterken. Men dient hierop bedacht te zijn. Tevens kan gelijktijdige inname leiden tot verminderde opname van deze medicijnen. Daarom is het verstandig minimaal 2 uur te laten tussen inname van de bèta-blokker en de magnesium.
Kalium: sommige bèta-blokkers kunnen de bloedspiegel van kalium verhogen. Niet gelijktijdig inzetten met kaliumsupplementen i.v.m. verhoogd risico op hyperkaliëmie. Tevens oppassen met kaliumrijke voedingsmiddelen, zoals zoutvervangers.
Vitamine B3 (niacine): niacine heeft een vaatverwijdende werking en kan theoretisch de bloeddrukverlagende effecten van bèta-blokkers versterken. In de praktijk is dit echter nog niet waargenomen, maar het is verstandig hier wel op bedacht te zijn.
Vitamine C: vitamine C kan mogelijk de opname van propranolol (en mogelijk ook andere bèta-blokkers) licht verlagen. Deze interactie kan vermeden worden door minimaal 2 uur tussen de inname van beide middelen te laten.
Positief:
Co-enzym Q10: bèta-blokkers blijken de werking van co-enzym Q10 afhankelijke enzymen in de mitochondriën te verminderen. Gelijktijdig gebruik van co-enzym Q10 kan het optreden van bijwerkingen door bèta-blokkers verminderen.
L-carnitine: er zijn aanwijzingen dat het gecombineerd inzetten van L-carnitine met bèta-blokkers een gunstig synergetisch effect heeft.
Vitamine B6 (pyridoxine, P-5-P): er is waarschijnlijk geen sprake van een directe interactie van vitamine B6 met bèta-blokkers , maar vanwege de rol die vitamine B6 speelt in het homocysteïne-metabolisme zijn aanvullende gunstige effecten van vitamine B6 op de cardiovasculaire gezondheid te verwachten bij mensen die bèta-blokkers gebruiken. Liefst in combinatie met andere stoffen die het HCy-metabolisme ondersteunen zoals foliumzuur en vitamine B12.
Foliumzuur: bèta-blokkers verlagen mogelijk de opname van foliumzuur. Daarnaast is van foliumzuur een aanvullend effect te verwachten op de cardiovasculaire gezondheid vanwege de ondersteuning van het HCy-metabolisme (in combinatie met vitamine B6 en vitamine B12, zie boven).
Vitamine B12: zie vitamine B6.
Voorbeelden: hydrochloorthiazide, furosemide, spironolacton.
Werkingsmechanisme: diuretica verhogen de uitscheiding van natriumionen en water. Door afdrijving van vocht via de urine neemt het circulerend volume af. De bloeddrukverlagende werking berust echter met name op de verhoogde uitscheiding van natrium. Er zijn 3 typen diuretica die verschillen in werking: lisdiuretica (bv furosemide; deze werken zeer sterk vochtafdrijvend en worden met name bij oedemen door hartfalen ingezet; natrium, kalium en calcium worden ook verhoogd uitgescheiden; minder geschikt als bloeddrukverlagers), thiazidediuretica (bv hydrochloorthiazide; matig vochtafdrijvend; verhoogde uitscheiding van natrium en kalium; retentie/vasthouden van calcium; verlagen tevens de perifere weerstand = de weerstand die wordt gegeven door de kleinere slagaders; daarom het meest geschikt als bloeddrukverlager) en kaliumsparende diuretica (bv spironolacton; licht vochtafdrijvend; licht verhoogde natriumuitscheiding; retentie van kalium en calcium; wordt soms ingezet bij hypertensie samen met thiazidediuretica als er een verhoogde kans bestaat op hypokaliëmie).
Indicaties: o.a. oedemen (bij hartfalen), hypertensie.
Bijwerkingen: o.a. uitdroging, hypotensie, duizeligheid, spierkrampen, verlaagde magnesiumspiegel (bij thiazidediuretica en lisdiuretica), hyperkaliëmie (verhoogde kaliumspiegel; bij kaliumsparende diuretica), hypokaliëmie (bij de overige 2 typen), hypercalciëmie (bij thiazidediuretica), hypocalciëmie (bij lisidiuretica), hyponatriëmie (bij lisdiuretica en thiazidediurectica).
Belangrijke interacties met voedingsstoffen en/of kruiden:
Negatief:
Calcium: thiazidediuretica kunnen de calciumspiegel verhogen omdat deze de nieren ertoe aanzetten om calcium vast te houden. Wees voorzichtig met calciumsupplementen.
Kalium: kaliumsparende diuretica zorgen ervoor dat de nieren kalium vasthouden. Niet combineren met kaliumsupplementen of kaliumrijke voeding (zoals bananen en zoutvervangers).
Magnesium: theoretisch gezien kan de combinatie van kaliumsparende diuretica en magnesiumsuppletie de magnesiumspiegel verhogen. Men dient daarop bedacht te zijn. Echter geen sterke aanwijzingen vanuit de praktijk.
Vitamine D: vitamine D verhoogt de calciumopname. Gelijktijdig gebruik van vitamine D supplementen en thiazidediuretica kan mogelijk de kans op een te hoge calciumspiegel vergroten.
Positief:
Magnesium: lis- en thiazidediuretica kunnen de uitscheiding van magnesium bevorderen. Magnesiumsuppletie kan het optreden van een verlaagde magnesiumspiegel tegengaan en zo het optreden van bijwerkingen verminderen (echter niet combineren bij een verminderde nierfunctie).
Co-enzym Q10: thiazidediuretica remmen de werking van een co-enzym Q10 afhankelijk enzym en kunnen de Q10 status verlagen. Combineren met Q10 suppletie kan zinvol zijn.
Kalium: thiazide- en lisdiuretica kunnen de kaliumspiegel verlagen. Kaliumsuppletie kan het optreden van een verlaagde kaliumspiegel tegengaan en zo het optreden van bijwerkingen verminderen. (echter niet combineren bij een verminderde nierfunctie).
Vitamine B6: lisdiuretica verhogen de uitscheiding van vitamine B6, zeker bij patiënten met een verminderde nierfunctie. Combinatie met een B6-supplement kan zinvol zijn (bij voorkeur een B-complex omdat B1 ook verhoogd wordt uitgescheiden en foliumzuur + B12, net als B6, het HCy-metabolisme ondersteunen wat ook van belang kan zijn bij deze patiëntengroep).
Vitamine C: lisdiuretica verhogen de uitscheiding van vitamine C, zeker bij patiënten met een verminderde nierfunctie. Combinatie met een vitamine C-supplement kan zinvol zijn. Daarnaast kan vitamine C de werking van lisdiuretica positief ondersteunen.
Foliumzuur: kaliumsparende diuretica verhinderen de opname van foliumzuur en kunnen een tekort hiervan veroorzaken. Suppletie bij voorkeur met de biologische vorm van foliumzuur (5-MTHF), omdat de omzetting van foliumzuur in zijn actieve vorm eveneens gestoord kan zijn. Langdurig gebruik van lisdiuretica kan gepaard gaan met een verlaagde foliumzuurspiegel. Suppletie kan in dat geval ook gewenst zijn. (foliumzuursuppletie liefst in combinatie met B6 en B12 vanwege het gunstige effect op het homocysteïnemetabolisme).
Voorbeelden: acetylsalicylzuur (aspirine), clopidogrel, carbasalaatcalcium (ascal), dipyridamol.
Werkingsmechanisme: deze groep medicijnen remt de samenklontering (aggregatie) van bloedplaatjes (trombocyten) en vermindert daarmee het risico op stolselvorming en het ontstaan van bijvoorbeeld een beroerte of hartinfarct met zo’n 50%.
Indicaties: o.a. bij atherosclerose die reeds klachten heeft veroorzaakt, bv er is reeds een hartinfarct of herseninfarct geweest of iemand heeft claudicatio intermittens of angina pectoris. Deze middelen worden eigenlijk met name gebruikt als primaire of secundaire preventie om te voorkomen dat er (opnieuw) problemen optreden vanwege stolselvorming.
Bijwerkingen: o.a. verhoogd risico op bloedingen (m.n. in het maagdarmkanaal), misselijkheid, diarree, huiduitslag, hoofdpijn, leverstoornissen, bloedarmoede, maagpijn.
Belangrijke interacties met voedingsstoffen en/of kruiden:
Negatief:
OPC: OPC’s hebben een plaatjesaggregatieremmende werking afhankelijk van de gebruikte dosering. Dit effect is mogelijk vergelijkbaar met de plaatjesremmende werking van aspirine. Echter bleek uit een studie dat aspirine de bloedingstijd verlengt terwijl OPC’s dat niet doen, wat gunstig is. Tevens bleek uit een dierstudie dat OPC’s kunnen beschermen tegen het ontstaan van een maagzweer door langdurig gebruik van aspirine. OPC’s hebben dus eveneens een positieve interactie met plaatjesremmers.
Taurine: uit een studie bleek een licht plaatjesremmende werking van taurine. Het is nog niet duidelijk vastgesteld hoe relevant deze interactie met andere plaatjesremmers is.
Knoflook: knoflook heeft zelf ook een plaatjesremmende werking en kan de werking van plaatjesremmers zoals aspirine versterken. Voorzichtigheid geboden.
Ginkgo biloba: Ginkgo biloba extract heeft een remmende werking op de bloedplaatjesaggregatie. Combineren met aspirine of andere plaatjesremmers zou vermeden moeten worden of zeer voorzichtig gedaan moeten worden vanwege een mogelijk verhoogd bloedingsrisico. In enkele studies is echter pas een effect gezien van Ginkgo op de bloedplaatjes bij zeer hoge doseringen, veel hoger dan er normaal gesproken van Ginkgo wordt genomen (120-240 mg). Mogelijk is het risico minder groot dan soms wordt aangenomen. Daarnaast zijn er aanwijzingen uit dieronderzoek dat Ginkgo een beschermend effect op het maagslijmvlies kan hebben wat gunstig kan zijn bij gebruik van salicylaten.
Policosanol: uit een studie bleek dat 20 mg policosanol een vergelijkbaar remmend effect heeft op de trombocytenfunctie als 100 mg aspirine per dag. Het is echter nog onbekend of het risico op bloedingen vergroot wordt door gecombineerd gebruik. Voorzichtigheid is geboden.
Omega 3-vetzuren: theoretisch zouden omega 3-vetzuren uit visolie en lijnzaadolie vanwege hun remmende werking op de bloedplaatjes de werking van aspirine en andere plaatjesremmers kunnen vergroten. Echter heeft de EFSA (European Food Safety Authority) in 2012 vastgesteld dat EPA en DHA uit visolie in doseringen tot maar liefst 5 gram EPA+DHA per dag veilig zijn voor iedereen, zelfs mensen die plaatjesremmers en andere antistollingsmedicatie gebruiken. Dus in de praktijk betekent het dat deze interactie bij de gebruikelijke doseringen omega 3-vetzuren geen probleem is.
Niacine: gebruik van niacine in therapeutische doseringen kan een remmende werking hebben op de bloedstolling. Gebruik in combinatie met anticoagulantia alleen bij zorgvuldige monitoring.
Vitamine E : vitamine E heeft een plaatjesremmend effect en kan de werking van plaatjesremmende medicatie versterken. Mogelijk treedt dit effect pas op bij doseringen boven de 400 ie.
Positief:
Kalium: er zijn aanwijzingen dat hoge doseringen van de plaatjes- en ontstekingsremmer aspirine een kaliumtekort kunnen veroorzaken.
Foliumzuur: langdurig gebruik van aspirine kan mogelijk ingrijpen op het foliumzuurmetabolisme en tevens de uitscheiding hiervan verhogen. Suppletie van foliumzuur naast aspirine kan aangewezen zijn, tevens gezien de effecten van foliumzuur op de HCy-spiegel samen met B6 en B12.
Vitamine C: aspirine kan de uitscheiding van vitamine C verhogen. Daarnaast kan vitamine C het maagslijmvlies beschermen tegen schade door (langdurig) gebruik van aspirine. In hoge doseringen kan het de werking van aspirine versterken. Mogelijk is het verstandig bij de dosering van vitamine C in combinatie met aspirine de 500-1000 mg niet te overschrijden.
Vitamine K: langdurig gebruik van salicylaten kan de behoefte aan vitamine K vergroten vanwege een antagonistisch effect op het vitamine K-metabolisme.
Voorbeelden: marcoumar, acenocoumarol, fenprocoumon, warfarine.
Werkingsmechanisme: deze groep medicijnen werken als vitamine K-antagonisten en remmen daardoor de werking van de vitamine K-afhankelijke stollingsfactoren in de lever. Daardoor hebben deze een remmend effect op de bloedstolling. Mensen die dit type medicatie gebruiken worden regelmatig gecontroleerd door de trombosedienst omdat een te hoge bloedspiegel van deze medicijnen aanleiding kan geven tot ernstige bloedingen. Meestal wordt dan de INR bepaald (International Normalized Ratio) waarmee wordt gemeten hoe lang het duurt voor een bloedstolsel wordt gevormd (PT = protrombinetijd). Vervolgens wordt de PT vergeleken met een internationaal vastgestelde standaard zodat elk laboratorium wereldwijd vergelijkbare waardes rapporteert. De streefwaarde van de INR als iemand deze anticoagulantia gebruikt is meestal tussen de 2,5 en 3,5 (wat betekent dat iemands bloed 2,5 tot 3,5 keer zo langzaam stolt als normaal).
Indicaties: o.a. bij bepaalde hartritmestoornissen, als iemand een kunsthartklep heeft, als secundaire preventie na een hartinfarct, bij hartklepgebreken, soms bij perifeer vaatlijden.
Bijwerkingen: o.a. verhoogde kans op bloedingen, diarree, huidontstekingen, misselijkheid, leverontsteking.
Belangrijke interacties met voedingsstoffen en/of kruiden:
Negatief:
Co-enzym Q10: in theorie kan Q10 mogelijk de werking van coumarine-derivaten verminderen. Het is nog niet vastgesteld in hoeverre dit effect relevant is. Het is verstandig om bij gecombineerd gebruik de bloedstollingsparameters (PT, INR) in het begin (bv. de eerste 2 weken) wat vaker te controleren.
Ginkgo biloba: vanwege de plaatjesremmende werking kan Ginkgo de effecten van coumarine-derivaten versterken. Combineren met anticoagulantia zou vermeden moeten worden of zeer voorzichtig gedaan moeten worden vanwege een mogelijk verhoogd bloedingsrisico.
Groene thee: groene thee kan mogelijk de werking van coumarine-derivaten versterken. Een echte significante interactie is echter onwaarschijnlijk.
Kaneel: bevat van nature coumarine. Kan mogelijk de werking van coumarine-derivaten versterken. Het advies is deze stoffen niet te combineren.
Knoflook: knoflook kan (vanwege een plaatjesremmend effect) de werking van coumarine-derivaten versterken. Echter zijn er ook aanwijzingen dat knoflook juist een tegengesteld effect heeft en de werking van dit type bloedverdunners kan verminderen. Vanwege ontbrekende gegevens wordt het aangeraden de bloedstolling goed te monitoren in geval van gelijktijdig gebruik.
Magnesium: magnesium kan zich binden aan coumarine-derivaten in de darm en daardoor de opname hiervan in het lichaam verminderen. Aangeraden wordt om minimaal 2 uur tussen inname van beide stoffen aan te houden.
OPC: OPC’s hebben een plaatjesaggregatieremmende werking afhankelijk van de gebruikte dosering. Dit effect is mogelijk vergelijkbaar met de plaatjesremmende werking van aspirine. Echter bleek uit een studie dat aspirine de bloedingstijd verlengt terwijl OPC’s dat niet doen, wat gunstig is. Theoretisch kan evenwel het gebruik van OPC het effect van antistollingsmedicatie vergroten. Wees hierop bedacht bij het gecombineerd gebruik van OPC’s met coumarine-derivaten.
Omega 3: omega 3-vetzuren kunnen mogelijk de bloedverdunnende werking van dit type medicijnen versterken. Het effect lijkt echter minder groot te zijn dan vaak wordt aangenomen. De EFSA (European Food Safety Authority) heeft in 2012 vastgesteld dat EPA en DHA uit visolie in doseringen tot maar liefst 5 gram EPA+DHA per dag veilig zijn voor iedereen, zelfs mensen die plaatjesremmers en andere antistollingsmedicatie gebruiken. Dus in de praktijk betekent het dat deze interactie bij de gebruikelijke doseringen omega 3-vetzuren geen probleem is.
Taurine: uit een studie bleek een licht plaatjesremmende werking van taurine. Het is nog niet vastgesteld of dit tot een relevante interactie met coumarine-derivaten leidt.
Vitamine A: kan de werking van coumarine-derivaten versterken bij doseringen van vitamine A boven de 750 mcg per dag. Voorzichtigheid is geboden bij de combinatie van vitamine A supplementen met dit type medicatie. Alleen lage doseringen gebruiken, zoals in een multi.
Niacine: gebruik van niacine in therapeutische doseringen kan een remmende werking hebben op de bloedstolling. Gebruik in combinatie met anticoagulantia alleen bij zorgvuldige monitoring.
Vitamine C: hoge doseringen vitamine C kunnen de werkzaamheid van coumarine-derivaten zoals warfarine verminderen. Aangeraden wordt om bij gecombineerd gebruik niet hoger dan 1000 mg vitamine C in te zetten. Deze dosering blijkt geen interactie te geven.
Vitamine E: vitamine E kan de INR verlengen en daarmee de werking van anticoagulantia versterken. Waarschijnlijk speelt dit pas bij dagdoseringen boven de 400 ie vitamine E. Wees hierop bedacht.
Vitamine K: vitamine K grijpt direct in op het werkingsmechanisme van coumarine-derivaten wat vitamine K-antagonisten zijn. Daarom kan vitamine K de werking van deze medicijnen tegengaan. Dit geldt overigens ook voor vitamine K in voeding. In principe niet combineren.
Policosanol: uit een studie bleek dat 20 mg policosanol een vergelijkbaar remmend effect heeft op de trombocytenfunctie als 100 mg aspirine per dag. Kan mogelijk de werking van anticoagulantia versterken.
Voorbeelden: lipitor, zocor, simvastatine, atorvastatine, pravastatine.
Werkingsmechanisme: statines remmen de aanmaak van het enzym HMG-CoA-reductase. Dit enzym is namelijk bepalend voor de snelheid van de cholesterolaanmaak in de lever. Door remming van dit enzym neemt ook de mate toe waarin LDL-cholesterol uit de bloedbaan wordt weggevangen door de lever. Hierdoor daalt de bloedspiegel van LDL-cholesterol met 25-45%. Hebben tevens een licht verlagend effect op de triglyceridenspiegel en een zeer licht verhogend effect op het HDL-cholesterol. Statines hebben tevens een ontstekingsremmende werking en kunnen daardoor gunstig inwerken op het proces van atherosclerose.
Indicaties: o.a. hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie (meestal alleen als dit in combinatie met een verhoogd cholesterol optreedt), soms preventief ingezet bij mensen met atherosclerose en/of diabetes mellitus, zelfs als er een normale cholesterolspiegel is.
Bijwerkingen: o.a. maagdarmklachten, spierpijn, algehele zwakte, vermoeidheid, duizeligheid, slapeloosheid, leverfunctiestoornissen.
Belangrijke interacties met voedingsstoffen en/of kruiden:
Negatief:
Bèta-caroteen: kan theoretisch mogelijk de effectiviteit van statines tegengaan. Er is echter nog weinig bekend over de relevantie van deze interactie in de praktijk.
Omega 3-vetzuren: omega 3-vetzuren uit visolie kunnen een licht LDL-cholesterol verhogend effect hebben. Waarschijnlijk zorgt het er wel voor dat LDL-cholesterol minder atherogeen wordt. Kan wel gecombineerd gebruikt worden met statines, maar het is raadzaam de cholesterolniveaus te controleren na enige tijd gebruik.
Policosanol: kan de cholesterolverlagende werking van statines versterken. Mogelijk kan bij gecombineerd gebruik volstaan worden met lagere doseringen statines om hiermee het risico op bijwerkingen te verminderen. Het is raadzaam het cholesterolgehalte te controleren bij gecombineerd gebruik.
Vitamine A: statines kunnen de bloedspiegel van vitamine A verhogen. Het is raadzaam de vitamine A spiegel te laten bepalen in geval van gecombineerd gebruik.
Vitamine B3 (niacine): niacine kan de werking van statines versterken (dit zou gunstig kunnen zijn bij mensen die onvoldoende reageren op statines). Daarnaast heeft het tevens een HDL-cholesterol verhogend effect. Iets dat statines nauwelijks hebben. Echter neemt bij gecombineerd gebruik het risico op bijwerkingen toe. Voorzichtigheid is geboden en het monitoren van de leverfunctie (d.m.v. de leverenzymen ASAT en ALAT), evenals de cholesterolwaarden wordt aangeraden.
Rode gist rijst: rode gist rijst (red yeast rice) kan de werking van statines versterken maar eveneens het risico op bijwerkingen vergroten.
Positief:
Vitamine E: vitamine E kan het oxideren van LDL-cholesterol (en daarmee het schadelijker worden van deze deeltjes) helpen voorkomen. Daarnaast ondersteunt vitamine E de werking van statines op een gunstige manier en kan deze vitamine het optreden van bijwerkingen van statines verminderen. Echter niet gebruiken in combinatie met de cholesterolverlager niacine omdat het de stijging van HDL-cholesterol door deze stof tegen kan gaan.
Co-enzym Q10: het is duidelijk aangetoond dat statines de bloedspiegel van Q10 verlagen door de aanmaak hiervan te verminderen. Mogelijk verklaart dit enige van de bijwerkingen van statines op de spieren (spierpijn). Gezien de belangrijke invloed van Q10 op de hartfunctie en het vaatendotheel is suppletie met co-enzym Q10 bij gebruik van statines sterk aan te bevelen.
Knoflook: knoflook heeft zelf een cholesterolverlagend effect en ondersteunt op die manier de werking van statines. Wellicht is het hierdoor mogelijk de dosering van de statine te verlagen en hierdoor het optreden van bijwerkingen te verminderen.
L-carnitine: het is bekend dat statines de bloedspiegel van het schadelijke lipoproteïne (a) kunnen verhogen. Gelijktijdig gebruik van L-carnitine kan deze stijging tegengaan en de Lp(a) spiegel zelfs verlagen.
Voorbeelden: gemfibrozil, ciprofibraat, bezafibraat.
Werkingsmechanisme: fibraten verlagen het triglyceridengehalte en geven een kleine verhoging van het HDL-cholesterol. Het werkingsmechanisme is nog niet volledig bekend. Mogelijk werken ze door de activiteit te stimuleren van het enzym dat triglyceridendeeltjes in het bloed afbreekt.
Indicaties: hypertriglyceridemie en/of een laag HDL-cholesterol. Bijwerkingen: o.a. maagdarmklachten (misselijkheid, diarree, buikpijn), hoofdpijn, leverfunctiestoornissen, duizeligheid, vermoeidheid, huiduitslag, spierpijn.
Belangrijke interacties met voedingsstoffen en/of kruiden:
Negatief:
Rode gist rijst: rode gist rijst (red yeast rice) kan de werking van fibraten versterken maar eveneens het risico op bijwerkingen vergroten.
Positief:
Co-enzym Q10: ook al hebben fibraten niet rechtstreeks invloed op de aanmaak van Q10 in het lichaam, uit enkele studies blijkt dat het toch zinvol is deze beide middelen te combineren. Het co-enzym Q10 gehalte blijkt namelijk toch vaak af te nemen bij gebruik van fibraten. De reden hiervoor is nog niet bekend. Daarnaast heeft co-enzym Q10 ook andere gunstige effecten op de cardiovasculaire gezondheid die van belang kunnen zijn bij deze patiëntenpopulatie.
Omega 3-vetzuren: omega 3-vetzuren (EPA en DHA uit vis) hebben eveneens een triglyceridenverlagend effect en kunnen de werking van fibraten ondersteunen.
Foliumzuur: het is gebleken dat fibraten (mogelijk m.u.v. gemfibrozil) een fors homocysteïne verhogend effect hebben. Deze verhoging kan tegen worden gegaan door fibraten te combineren met foliumzuur (en vitamine B6 en B12) vanwege hun verlagende effect op de HCy-spiegel.
Vitamine B6: zie foliumzuur.
Vitamine B12: fibraten remmen mogelijk de opname van vitamine B12. Vanwege het HCy verhogend effect van fibraten (mogelijk m.u.v. gemfibrozil) is het verstandig deze te combineren met B12, B6 en foliumzuur.
Vitamine B3: niacine kan het HDL-cholesterol verhogend effect van fibraten verhogen. Het kan zinvol zijn dit gecombineerd in te zetten bij patiënten waarbij het belangrijkste doel is het HDL-cholesterol te verhogen. Het is nog niet bekend of deze combinatie het risico op bijwerkingen van fibraten vergroot.