Prebiotica zijn voedingsbestanddelen die selectief worden gefermenteerd door bacteriën in de dikke darm en daarbij een gezondheidsvoordeel opleveren voor de gastheer. De fermentatie van prebiotische vezels vereist een complexe samenwerking tussen verschillende symbiotische* bacteriën, waarbij meerdere enzymatische stappen betrokken zijn. Elke bacteriesoort beschikt over een unieke set enzymen die specifiek gericht zijn op de afbraak van bepaalde vezelstructuren. Een brede microbiële diversiteit in de darm is essentieel voor een efficiënte fermentatie van complexe prebiotische structuren zoals guarboonvezels, acaciavezels, rhamnogalacturonan-I* en baobabvezels.
Prebiotica kunnen de diversiteit en samenstelling van de darmmicrobiota* sterk beïnvloeden. Hun werking reikt echter verder dan alleen het moduleren* van het darmmicrobioom. Prebiotica dragen bij aan de productie van korteketenvetzuren, bevorderen de opname van mineralen, ondersteunen het immuunsysteem en spelen een rol in het behoud van de darmbarrière-integriteit.
* Zie verklarende woordenlijst
Prebiotica en voedingsvezels hebben gemeenschappelijke kenmerken zoals resistentie tegen verteringsenzymen en fermenteerbaarheid, maar niet alle vezels kunnen worden geclassificeerd als prebiotica of omgekeerd. Naarmate de wetenschappelijke definities evolueren, wordt de term 'prebiotisch' telkens aangepast aan de wetenschappelijke veranderingen die ons begrip van de darmmicrobiota verdiepen. De eerste definitie van prebiotica werd geformuleerd in 1995 en luidde: niet-verteerbare ingrediënten van voeding die een gezondheidsvoordeel hebben voor de gastheer door het selectief stimuleren van de groei en activiteit van een of meer bacteriën in de dikke darm. Dertien jaar later werd daaraan toegevoegd: een selectief fermenteerbaar ingrediënt dat specifieke veranderingen in de compositie en/of activiteit van de darmmicrobiota veroorzaakt die voordeel opleveren voor de gastheer. In 2010 werd de definitie verruimt door de focus te leggen op de functionaliteit van prebiotica.
De International Scientific Association for Probiotics and Prebiotics (ISAPP) heeft in 2024 de definitie van prebiotica verbreed naar ‘een onverteerbare verbinding die, door metabolisatie door micro-organismen in de darm, de samenstelling en/of activiteit van de darmmicrobiota moduleert en zo een gunstig fysiologisch effect heeft op de gastheer’.(1) Deze definitie benadrukt de waarde van onderzoek naar hoe prebiotica gezondheidsvoordeel hebben en houdt onder andere in dat ook niet-koolhydraatverbindingen zoals polyfenolen en omega 3-vetzuren onder prebiotica kunnen vallen.
In de darmen werken micro-organismen in nauwe onderlinge afhankelijkheid samen via syntrofie*, ook wel cross-feeding* genoemd. Hierbij breken bepaalde bacteriën de complexe vezelstructuren af tot kleinere eenheden, die op hun beurt verder worden gemetaboliseerd door andere bacteriën die secundaire fermentors worden genoemd. De afbraak van vezels door de ene bacteriesoort levert dus tussenproducten op die door andere bacteriën worden gebruikt om te groeien en overleven. Deze syntrofische interacties dragen bij aan een stabiel darmmicrobioom dat minder gevoelig is voor verstoring, wat gunstig is voor de gastheer. Een voorbeeld hiervan is lactaat (melkzuur), een tussenproduct dat door verschillende bacteriën wordt gevormd. Lactaat verlaagt de pH in de darm, wat de groei van pathogene bacteriën die gevoelig zijn voor een lage pH kan remmen. Ook voor de absorptie van vitaminen en mineralen is de zuurgraad essentieel. Lactaat dient tegelijkertijd ook als voedingsbron voor andere bacteriën, die het omzetten in nuttige metabolieten zoals butyraat (boterzuur) en propionaat (propionzuur).(2)
* Zie verklarende woordenlijst
Uit fermentatie van prebiotische vezels ontstaan korteketenvetzuren, lactaat en gassen zoals waterstof, koolstofdioxide, methaan en waterstofsulfide. De belangrijkste metabolieten zijn de korteketenvetzuren butyraat, acetaat (azijnzuur) en propionaat. Deze korteketenvetzuren hebben diverse functies in de darmen en andere delen van het lichaam en reguleren en ondersteunen verschillende fysiologische processen. Belangrijke effecten van korteketenvetzuren zijn het onderhouden van intestinale homeostase en regulatie van de darmbarrièrefunctie en de intestinale en systemische immuniteit. Werkingsmechanismen omvatten onder meer genexpressieregulatie, regulatie van het glucose- en vetmetabolisme, blokkeren van de aanhechting van pathogene bacteriën en stimulatie van de mucuslaag.(3)
Colonocyten, de epitheelcellen van de dikke darm, halen 60-70% van hun energie uit de oxidatie van korteketenvetzuren. Deze cellen hebben een voorkeur voor butyraat, mits dit voldoende aanwezig is. In de mitochondriën wordt butyraat omgezet in butyryl-CoA, dan in acetyl-CoA, dat vervolgens de citroenzuurcyclus in gaat om ATP te vormen. Butyraat kan daarnaast de expressie van diverse genen beïnvloeden. Het gaat hierbij om genen die coderen voor eiwitten betrokken bij ontstekingsremming, celproliferatie en -differentiatie, vetzuurmetabolisme en het functioneren van de darmbarrière.(4–6) Door technische vooruitgang in de nutrigenomics* is men steeds beter in staat de metabolieten die ontstaan bij fermentatie en hun effect op de genexpressie in de darmen te bestuderen. Van het in de dikke darm (colon) geproduceerde propionaat wordt een groot deel via het bloed naar de lever getransporteerd. Hier wordt het onder meer gebruikt voor de ATP-productie, regulatie van de gluconeogenese en vorming van ketonen. Acetaat wordt naar diverse organen vervoerd en speelt daar een rol als substraat bij de vetzuursynthese, cholesterolproductie en regulatie van de immuunrespons.(6,7)
Korteketenvetzuren hebben lokaal een gunstige invloed op de darmbarrièrefunctie door het verhogen van de expressie van tightjunction-eiwitten, het stimuleren van de mucusproductie en het versterken van de integriteit van de darmwand. Prebiotische vezels hebben ook los van de korteketenvetzuren een gunstig effect op de darmbarrièrefunctie. Via direct contact met immuuncellen en epitheelcellen in de darmen moduleren prebiotica het intestinale immuunsysteem, verbeteren de barrièrefunctie van de epitheelcellen en versterken de mucuslaag.(8)
Door het hele lichaam hebben korteketenvetzuren invloed op cellen van het immuunsysteem zoals macrofagen en lymfocyten. Ze kunnen immuuntolerantie* bevorderen, de functie van regulatoire T-cellen controleren en de productie van anti-inflammatoire cytokinen stimuleren.(6) Prebiotische vezels bevorderen de groei en activiteit van bacteriesoorten die een interactie aan kunnen gaan met het GALT*, het darm-geassocieerde lymfoïde weefsel. Dit draagt bij aan de regulatie van het immuunsysteem en vermindert ontstekingen in de darm.(9)
Korteketenvetzuren hebben een directe invloed op fysiologische processen die betrokken zijn bij de integriteit van de bloed-hersenbarrière en het cellulaire energiemetabolisme langs de darm-hersenas. Butyraat kan het passeren van ontstekingsbevorderende stoffen door de bloed-hersenbarrière voorkomen door de integriteit ervan te verbeteren. Acetaat speelt een belangrijke rol in het energiemetabolisme van het centrale zenuwstelsel door acetyl-CoA- en ATP-niveaus in de hersenen te verhogen.(6) Een lage concentratie korteketenvetzuren in de darmen is gelinkt aan diverse (chronische) aandoeningen zoals multiple sclerose (MS), inflammatoire darmziekten, chronische obstructieve longziekte (COPD) en steatotische* leverziekte.
* Zie verklarende woordenlijst
De term voedingsvezel is een verzamelnaam voor koolhydraatpolymeren afkomstig uit plantaardig materiaal, die in de menselijke dunne darm niet worden verteerd en opgenomen. Voedingsvezels worden ingedeeld op basis van hun functionaliteit of fysiologische effect en in het bijzonder op basis van hun viscositeit en fermenteerbaarheid.(10,11) Voldoende voedingsvezels innemen via een evenwichtige en gevarieerde voeding is belangrijk en heeft positieve gezondheidseffecten. Hierbij is het van belang om meerdere bronnen van vezels te gebruiken vanwege de verschillen in eigenschappen en gezondheidseffecten tussen de diverse vezels.(11,12) De aanbevolen hoeveelheid voedingsvezels voor volwassenen bedraagt 30 tot 40 gram per dag.(11,13,14) In Nederland bedraagt de gemiddelde vezelinname echter slechts 20 gram, in België 17 gram en in Duitsland 25 gram per dag. Meer dan 75% van de bevolking haalt de aanbevolen vezelinname niet.(13,14) Een hogere consumptie van voedingsvezels verandert het milieu in de darm waardoor gunstige bacteriën hun populaties kunnen uitbreiden. Mensen die vezelarm eten, hebben vaak een verminderde microbiële diversiteit.
Diverse meta-analyses bevestigen dat een hoge vezelinname geassocieerd is met een lager risico op allerlei (chronische) aandoeningen. Inname van voldoende voedingsvezels is belangrijk bij de preventie van onder meer infecties, darmaandoeningen, obesitas, diabetes type 2, hart- en vaatziekten en bepaalde kankersoorten. Ook zijn de gunstige effecten van voedingsvezels met een prebiotische werking bij de behandeling van een scala aan klachten en aandoeningen onderzocht. De dagelijkse vezelinname kan relatief eenvoudig worden verhoogd door het gebruik van een vezelsupplement met bij voorkeur vezels met een prebiotische werking.
De effectiviteit van prebiotica is afhankelijk van het type prebiotische vezel, maar wordt daarnaast ook beïnvloed door individuele kenmerken. In een driedelige crossover-studie met 28 gezonde volwassenen werden drie verschillende prebiotica getest. Hierbij bleek dat de individuele respons op de prebiotica, met name de productie van korteketenvetzuren, meer werd bepaald door de persoon zelf dan door het type prebiotica. De studie laat hiermee het belang zien van individuele factoren zoals dieet en bestaande samenstelling van de darmmicrobiota. In de studie reageerden proefpersonen met van nature hogere concentraties van fecale korteketenvetzuren - vaak als gevolg van een vezelrijk dieet - minder sterk op prebiotische suppletie. Het suggereert dat de capaciteit van het darmmicrobioom om korteketenvetzuren uit vezels te produceren een limiet heeft. Het laat ook zien dat mensen met een lagere vezelinname of een minder diverse darmmicrobiota waarschijnlijk de meeste baat hebben bij prebiotische suppletie. Voor hen kan het zeer gunstig zijn om de vezelinname te verhogen, de productie van korteketenvetzuren te stimuleren en zo de darmgezondheid te ondersteunen.(15)
Het darmmicrobioom is een uitermate complex ecosysteem. De samenstelling van de darmmicrobiota is voor elk individu uniek. In onderzoek zijn al veel associaties ontdekt tussen gezondheid en ziekte enerzijds en de samenstelling en werking van het microbioom anderzijds. Er is steeds meer bewijs dat specifieke darmbacteriën het metabolisme, het immuunsysteem, de cardiovasculaire gezondheid en de stemming en cognitieve gezondheid beïnvloeden. Modulatie van het darmmicrobioom om de gezondheid te verbeteren, is een belangrijk onderwerp en tevens een grote uitdaging. Er is nog relatief weinig bekend over hoe dit op een voorspelbare manier kan worden bereikt. De soorten bacteriën die in de darmen aanwezig zijn, maar ook de populatiegroottes en onderlinge interacties, bepalen in sterke mate de impact van een prebiotische vezel. Het bereiken van zinvolle verschuivingen in de samenstelling van de microbiota vereist het precies kunnen moduleren van specifieke bacteriestammen of gemeenschappen van samenwerkende bacteriën.
De complexiteit van prebiotische vezels kan niet simpelweg gevat worden in een onderverdeling in oplosbare en niet-oplosbare vezels. Andere eigenschappen van prebiotische vezels, zoals de moleculaire structuur, lading, matrix*, fermentatiesnelheid en waterbindingscapaciteit zijn van belang om de fysiologische effecten van verschillende vezels beter te kunnen begrijpen en beschrijven.(16)
De belangrijkste criteria voor prebiotica zijn:
De onderzoeksgroep van professor Bruce Hamaker opperde voor het eerst in 2014 dat de specificiteit van een prebiotische vezel een zeer belangrijke rol speelt bij het moduleren van de samenstelling en functioneren van het microbioom.(17) De specificiteit van een prebiotische vezel wordt vooral bepaald door de mate van oplosbaarheid en de complexiteit van de structuur. Fermentatie van prebiotica met een hogere specificiteit (complexere structuur en daardoor gefermenteerd door een kleine groep darmbacteriën) leidt tot veel consistentere resultaten bij verschillende individuen, terwijl prebiotica met een lagere specificiteit (structureel eenvoudig en gebruikt door veel darmbacteriën) tot zeer uiteenlopende resultaten bij verschillende personen kan leiden. Met andere woorden, de vezelspecificiteit is een sleutel tot het specifiek moduleren van het darmmicrobioom.
Vezels met een lage specificiteit (voorbeelden hiervan zijn fructo-oligosachariden [FOS] en inuline) worden gemakkelijk gefermenteerd door veel verschillende bacteriesoorten. Dit leidt tot competitie tussen de bacteriesoorten om deze voedingsstoffen. Het effect van vezels met een lage specificiteit op de gezondheid van de gastheer is sterk afhankelijk van de basale samenstelling van de darmmicrobiota van een individu. Vezels met een zeer hoge specificiteit (bijvoorbeeld xanthaan en niet-oplosbare bètaglucanen) worden slechts gefermenteerd door een relatief klein aantal bacteriën die mogelijk maar bij weinig mensen aanwezig zijn, waardoor hun gezondheidseffecten beperkt zijn. Vezels met een gemiddelde specificiteit (zoals rhamnogalacturonan-I, guarboonvezel, acaciavezel en baobabvezel) stimuleren selectief bacteriën of een groep bacteriën die vaak voorkomen in de darmen van gezonde volwassenen.(18)
Deze benadering suggereert dat een sterke groei van gunstige bacteriën kan worden bevorderd door het gebruik van vezels met een gemiddelde specificiteit. Deze aanpak vermindert de concurrentie om voedingsstoffen door specifieke vezels te gebruiken en biedt een manier om bacteriële gemeenschappen gericht en voorspelbaar te beïnvloeden.(19) Hieronder worden de prebiotische en gezondheidseffecten van guarboonvezel, rhamnogalacturonan-I, acaciavezel en baobabvezel besproken.
Het meeste onderzoek naar prebiotica richt zich op de invloed van afzonderlijke vezels op het darmmicrobioom en de productie van korteketenvetzuren. Er is daarentegen weinig onderzoek gedaan naar de gezamenlijke effecten van combinaties van prebiotica. Eerder onderzoek suggereert dat prebioticamengels de fermentatiesnelheid in de dikke darm kunnen vertragen, wat gunstig kan zijn voor het verminderen van gasvorming. Een langzamere fermentatie zorgt ervoor dat bacteriën geleidelijker vezels afbreken, waardoor de productie en accumulatie van gassen beter gereguleerd wordt.(20)
Een studie van TNO in samenwerking met Purdue University (VS) laat zien dat een mengsel van prebiotische vezels niet alleen tot een grotere microbiële diversiteit leidt, maar ook tot een meer geleidelijke en langdurige productie van korteketenvetzuren vergeleken met afzonderlijke vezels. Daarnaast werden synergetische effecten waargenomen: bepaalde bacteriële taxa* werden sterker gestimuleerd door de mengsels dan door de afzonderlijke vezels. Opmerkelijk is dat sommige bacteriesoorten uitsluitend werden beïnvloed door de combinaties en niet door individuele vezels. Bovendien blijken prebioticamengsels consistentere en beter voorspelbare veranderingen in het microbioom te veroorzaken dan losse vezels, zelfs wanneer deze afzonderlijk een hogere specificiteit hebben. Deze bevindingen suggereren dat het combineren van prebiotica een effectievere strategie kan zijn om het darmmicrobioom op een bredere en duurzamere manier te moduleren, wat mogelijk bijdraagt aan een verbeterde darmgezondheid en algehele gezondheid.(21)
* Zie verklarende woordenlijst
Deels gefermenteerde guarboonvezels
Guargom bestaat uit galactomannan-polysachariden en wordt gewonnen uit Indiase guarbonen (Cyamopsistetragonoloba) (Figuur 1). Deels gefermenteerde guarboonvezels ontstaan door guargom gedeeltelijk te laten fermenteren door een enzym uit de schimmel Aspergillusniger. Hierdoor worden guarboonvezels volledig fermenteerbaar door darmbacteriën, waardoor ze een sterkere prebiotische werking hebben. De specificiteit van guarboonvezels is gemiddeld en door hun viscositeit en fermentatieprofiel worden ze als functionele prebiotische vezels beschouwd. Functionele vezels zijn eetbare koolhydraatpolymeren uit planten (of synthetische koolhydraatpolymeren zoals methylcellulose) met wetenschappelijk aangetoonde fysiologische effecten. Bij het onderzoeken van specifieke effecten van fermentatie door darmbacteriën wordt vaak gebruikgemaakt van de SHIME-technologie*. In-vitro SHIME-studies en klinische studies laten zien dat guarboonvezels de vermeerdering en activiteit van Bifidobacteria, melkzuurbacteriën zoals Lacticaseibacilli*, Bacteroides, Parabacteroides, Faecalibacterium, Akkermansia en Ruminococcus kunnen stimuleren en de groei van Clostridium, Proteobacteria, Desulfovobrio spp. en externe pathogenen zoals Salmonella en Campylobacter kunnen remmen.(22–28) De gezondheidseffecten van guarboonvezels staan uitgebreid beschreven in het artikel Deels gefermenteerde guarboonvezels superieur prebioticum.
Figuur 1: Chemische structuur van guargom.
Rhamnogalacturonan-I, een pectine uit wortelpulp
Rhamnogalacturonan-I (RG-I) is een complexe polysacharide en een belangrijk onderdeel van pectine, dat voorkomt in de celwanden van planten (Figuur 2). Het is een wateroplosbare voedingsvezel met gezondheidseffecten bij de mens.(29) De specifieke structuur en samenstelling van RG-I kunnen variëren afhankelijk van de plantaardige bron. Onderzoek toont aan dat RG-I verschillende gunstige gezondheidseffecten heeft, waaronder het ondersteunen van een gezond darmmicrobioom en immuunsysteem. Uit diverse studies blijkt dat RG-I een voorspelbaarder effect op het darmmicrobioom heeft dan vezels met een lage specificiteit zoals inuline.
Figuur 2: Chemische structuur van rhamnogalacturonan-I.(30)
Preklinische en klinische studies tonen aan dat wortel-RG-I (cRG-I) het darmmicrobioom positief kan beïnvloeden. Wortel-RG-I wordt vervaardigd uit de wortelpulp die overblijft na het uitpersen van wortelen voor sap of concentraat. De belangrijkste bevindingen zijn dat cRG-I de groei van diverse bacteriesoorten geassocieerd met gezondheid stimuleerde, zoals Bifidobacterium longum, Bifidobacterium adolescentis, een aantal nuttige Bacteroidetes spp. zoals Bacteroidesdorei, Firmicutes zoals Acidaminococcaceae, Lachnospiraceae en Ruminococcaceae, Prevotellasp., Roseburiahominis, butyraatvormende bacteriën zoals Faecalibacteriumprausnitzii en Blautiasp., en Anaerobutyricumhallii. Ook nam de activiteit van deze bacteriesoorten toe, te zien aan een toename van de productie van korteketenvetzuren. Andere Bacteroidetes die als pathogeen worden beschouwd zoals B. fragilis, namen af.(18,31–35) Al bij een heel lage dosering cRG-I equivalent aan 300 mg per dag werden deze effecten bereikt.
De bevindingen uit in-vitro-fermentatiestudies werden bevestigd in een klinische studie met gezonde volwassenen die gedurende 8 weken dagelijks 0,3 of 1,5 g cRG-I innamen. Bij beide doseringen cRG-I nam de hoeveelheid Bifidobacterium significant toe. Daarnaast was er een toename van korteketenvetzuren-producerende Firmicutes en de acetaatproducerende Holdemania.(36) De gasvorming bij de fermentatie van cRG-I is aanzienlijk minder dan die bij inuline.(18,32)
De stimulatie van diverse gezondheidsbevorderende bacteriesoorten en de gelijktijdige toename van gunstige metabolieten wijzen erop dat cRG-I waardevolle gastheereigenschappen heeft. In humane studies kunnen de waargenomen veranderingen in de microbioomsamenstelling en metabolietproductie worden gelinkt aan de potentiële gezondheidseffecten van cRG-I.
In diverse preklinische en klinische studies is aangetoond dat RG-I het aangeboren immuunsysteem kan moduleren. Immuuncellen die in contact komen met fracties van RG-I gaan meer cytokinen produceren, waaronder tumornecrosefactor (TNF)-a, IL (interleukine)-1b en IL-10.(31,37,38) Bovendien wordt de productie van ontstekingsbevorderende eiwitten zoals IL-4 en IL-9 verminderd.(32)
Dagelijkse inname van een lage dosering cRG-I kan ervoor zorgen dat de immuunrespons op een virusinfectie sneller optreedt en kan de impact van virale luchtweginfecties verminderen. Een klinische studie onderzocht het effect van dagelijkse suppletie met cRG-I bij 146 gezonde volwassenen. Twee verschillende doseringen (0,3 gram en 1,5 gram) werden vergeleken met een placebo. Na acht weken cRG-I of placebo te hebben genomen, werden de proefpersonen blootgesteld aan een verkoudheidsvirus. In de twee weken daarna werden opkomende verkoudheidssymptomen bijgehouden. De groep die 0,3 g/dag innam, ervoer een meer significante vermindering van de ernst (33%) en duur van de verkoudheidssymptomen (43%) in vergelijking met de groepen die geen cRG-I of een hoge dosis (1,5 g/dag) innamen. Om de ernst van de verkoudheidssymptomen te kunnen beoordelen, werd gebruikgemaakt van de Average Peak Symptom Score (APSS) in de WURSS-21 (Wisconsin Upper Respiratory Symptom Survey-21). De WURSS-21 scoort 21 symptomen, waaronder loopneus, keelpijn, hoesten en vermoeidheid op een schaal van 0 (geen symptoom) tot 7 (zeer ernstig). Een hogere APSS wijst op ernstigere symptomen. De symptoompiek trad in de laaggedoseerde groep op een eerder moment na blootstelling aan het virus op (dag 3) dan in de andere groepen (dag 4). Een post-hocanalyse* wees uit dat de tijd die nodig was om de symptomen met 50% te verminderen (symptoomeliminatie-halfwaardetijd) significant korter was in de laaggedoseerde groep (4,7 dagen) in vergelijking met de placebogroep (6,5 dagen) en de hooggedoseerde groep (6,1 dagen). De lage dosering resulteerde ook in een snellere klaring van het virus dan de hoge dosering. cRG-I zorgde daarnaast voor een toegenomen instroom van immuuncellen zoals neutrofielen, macrofagen, lymfocyten en eosinofielen naar de neus. Deze respons was over het algemeen het snelst en hoogst in de groep die 1,5 g/dag kreeg, behalve van macrofagen en lymfocyten, die het hoogst waren op dag 6 in de 0,3 g/dag-groep. Een andere belangrijke bevinding was dat cRG-I de interferonrespons versnelde. Interferonen zijn eiwitten die een cruciale rol spelen bij de bestrijding van virale infecties. Met name bij de lage dosis van 0,3 g/dag werd een versnelde interferonrespons waargenomen. Hoewel de hogere dosis van 1,5 g/dag sterkere effecten had op de versnelling van lokale cellulaire en humorale aangeboren immuunresponsen, was de dosis van 0,3 g/dag cRG-I het meest effectief in het verminderen van de ervaren symptomen van de rinovirusinfectie.(39,40)
Uit toxiciteitsstudies bij ratten blijkt een NOAEL voor cRG-I van ten minste 6,9 g per kg lichaamsgewicht per dag.(41) In klinische studies werden geen negatieve effecten van cRG-I waargenomen en werd cRG-I goed verdragen.(39,40)
Acaciavezel, unieke vezel voor regelmatige stoelgang
Acaciavezel (ook wel Arabische gom genoemd) is de harsachtige gom* van deAcaciaboom (Acacia seyal) die voor meer dan 90% uit oplosbare vezels bestaat. De acaciavezel is een complexe, vertakte arabinogalactan-polysacharide die voornamelijk is opgebouwd uit de monosachariden arabinose, galactose, rhamnose en glucuronzuur (Figuur 3). De acaciavezel is een van de weinige vezels die in het transversale en distale deel van het colon (colon descendens) gefermenteerd wordt.(42) De fermentatie van de meeste vezels vindt plaats in het proximale deel van het colon. Omdat fermentatie van acaciavezel effect heeft in het gehele colon, is het een belangrijke vezel om in te nemen. Het distale deel van het colon is vaak de plek waar problemen optreden zoals colitis ulcerosa, poliepen en tumoren.
Figuur 3: Chemische structuur van acaciavezel.(43)
Acaciavezel is geassocieerd met een significante toename van onder meer Bacteroides, Bifidobacteria, melkzuurbacteriën zoals Lacticaseibacilli, Faecalibacterium prausnitzii, Prevotella ruminicola, en een afname van Clostridium.(44–49) Acaciavezel kan diarree bij baby's en kinderen verbeteren.(50) Bij volwassenen met prikkelbaredarmsyndroom met overwegend obstipatie kan acaciavezel (10 g/dag gedurende 4 weken) de ontlastingsfrequentie significant verhogen.(51) Gezonde proefpersonen die in studieverband 12 weken lang 20 gram acaciavezel per dag innamen, rapporteerden verbetering van de spijsvertering. Zij ervoeren een betere stoelgang en hadden minder last van eenopgeblazen gevoel en buikpijn.(52) Acaciavezel ingenomen bij of na een maaltijd (10-40 gram dagelijks) verhoogt het verzadigingsgevoel en verlaagt de calorie-inname.(52–54)
Dagelijkse inname van acaciavezel kan helpen bij het verlagen van het lichaamsvetpercentage en de body mass index (BMI).(55) Studies bij mensen met diabetes type 2, metabool syndroom, obesitas of dyslipidemie laten gunstige effecten zien van acaciavezels. Dagelijks gebruik van acaciavezel is onder meer geassocieerd met daling van de BMI, bloeddruk, nuchtere bloedglucosespiegel en HbA1c (als maat voor de langetermijn bloedglucosecontrole).(52,56–58) Daarnaast kan acaciavezel gunstige effecten hebben op het bloedlipidenprofiel.(57,59,60) Volgens een meta-analyse is acaciavezel het meest effectieve prebioticum voor het verhogen van het HDL-cholesterol.(61)
Acaciavezel kan de activiteit van granulocyten stimuleren en de intracellulaire productie van radicale zuurstofdeeltjes verhogen ten gunste van de antimicrobiële activiteit van de granulocyten (in-vitro-onderzoek).(62) Bij mensen met reumatoïde artritis die gedurende 12 weken dagelijks 30 gram acaciavezels innamen, daalde het serumgehalte TNF-α, dat een belangrijke rol speelt bij ontstekingsprocessen.(63) Een additionele aanwijzing voor een anti-inflammatoir effect komt uit studies waarin suppletie met acaciavezel (30 g/dag) tot een daling van het C-reactieve proteïne (CRP) leidt bij mensen met sikkelcelanemie of hemodialysepatiënten.(64) In muizen verhoogt acaciavezel de productie van cathelicidines. Cathelicidines zijn peptiden die antimicrobiële en immuunmodulerende eigenschappen bezitten. Ze worden onder normale omstandigheden in kleine hoeveelheden gesynthetiseerd door darmepitheelcellen en immuuncellen; in reactie op een infectie wordt de synthese verhoogd.(65) Acaciavezel heeft antioxidatieve effecten, onder andere door het verhogen van de totale antioxidantcapaciteit (TAC).(66)
Acaciavezel wordt over het algemeen zeer goed verdragen.(67) Bij doseringen tot 30 g/dag treden er geen klachten op zoals winderigheid, krampen en diarree.(45) Een klein onderzoek bij vrouwen met vertraagde maaglediging (gastroparese) toonde aan dat acaciavezel ook door deze groep goed wordt verdragen en geen klachten geeft zoals misselijkheid, opboeren en een opgeblazen gevoel.(68) In enkele gevallen kunnen milde gastro-intestinale klachten optreden. Deze klachten verdwijnen meestal vanzelf binnen 2 weken.
Baobabvezel, vezelmix van fermenteerbare en niet-oplosbare vezels
De vruchten van de baobab-boom (Adansonia digitata L.) zijn rijk aan oplosbare en niet-oplosbare vezels, waaronder pectines (vooral homogalacturonan en xylogalacturonan), hemicellulose, cellulose, zetmeel en FOS (Figuur 4).(42) Naar de prebiotische effecten van baobabvezel is nog slechts beperkt onderzoek gedaan. In een studie met 20 gezonde volwassenen verminderde de eenmalige inname van baobabvezels (15 gram extract waarvan 11 gram vezels) het hongergevoel.(69) Een andere studie toonde aan dat baobabvezels een gunstig effect hebben op de bloedglucosespiegel na een koolhydraatrijke maaltijd.(70) Baobabvezel (10 gram) stimuleert de groei van Bifidobacterium, melkzuurbacteriën zoals Lacticaseibacilli, Bacteroides en Firmicutes. Daarnaast zorgt baobabvezel voor een toename van Akkermansia in het distale colon.(71) Bovendien bevordert baobabvezel de korteketenvetzuur-productie, met name van acetaat en propionaat.(42,71)
Figuur 4: Chemische structuur van twee uit baobab-fruit geïsoleerde polysachariden.(72)
Synergetisch effect acaciavezel en baobabvezel
Acaciavezels hebben vanaf 10 gram een aangetoond prebiotisch effect in de darmen.(45) Door acaciavezels te combineren met baobabvezels is echter een aanzienlijk lagere dosering van 5 gram acacia- en baobabvezels samen al effectief. De resultaten van een in-vitrostudie tonen aan dat de combinatie van acaciavezel en baobabvezel veelbelovende prebiotische eigenschappen bezit door complementaire en synergetische effecten op het darmmicrobioom. De gecombineerde effecten van acaciavezel en baobabvezel omvatten onder meer een hoge productie van korteketenvetzuren, in alle delen van het colon. Het sterke prebiotische effect van de combinatie zorgde daarnaast voor een grotere toename van Akkermansia in het distale deel van het colon.(42)
* Zie verklarende woordenlijst
De hierboven besproken prebiotica zijn geschikt voor gebruik door volwassenen en kinderen en zijn zeer veilig. Doordat deze prebiotische vezels langzaam fermenteren, leiden ze doorgaans niet tot overmatige gasvorming, winderigheid en een opgeblazen gevoel. Het combineren van deze vezels kan de fermentatiesnelheid nog verder verlagen. Mochten deze klachten toch optreden, dan kan de dosering het beste worden verlaagd en vervolgens geleidelijk worden verhoogd. Langdurig gebruik van prebiotica heeft geen negatieve invloed op de opname van voedingsstoffen. In enkele gevallen kan de opname van medicijnen worden beïnvloed door het gebruik van prebiotica (zie interacties). Een mix van verschillende soorten prebiotische vezels die samen worden ingenomen heeft synergetische effecten en daardoor volstaat vaak een lage dosis per prebioticum.
Voor de meeste toepassingen is een dosering van circa 10 gram per dag voldoende (voor kinderen een halve dosering). De mix van guarboonvezels, acaciavezels, cRG-I en baobabvezels kan worden toegevoegd aan koude en warme dranken of voedsel (nagenoeg) zonder de smaak, geur, kleur en consistentie te veranderen.
Mensen met een koolhydraatarm voedingspatroon en vooral mensen die een ketogeen dieet volgen, lopen het risico onvoldoende voedingsvezels te consumeren.(73) Prebiotica passen uitstekend in een ketogeen dieet en zijn een goede manier om voldoende vezels binnen te krijgen, de darmperistaltiek te bevorderen en het darmmicrobioom te ondersteunen.
Fecale impactie, zeer ernstige constipatie waarbij een massa droge, harde ontlasting vastzit in het colon of rectum.
GALT: (gut-associatedlymphoid tissue), lymfoïde weefsel dat los in het bindweefsel van het spijsverteringskanaal voorkomt, zoals de platen van Peyer en lymfefollikels in de appendix. Het is onderdeel van de lokale afweer. Het belangrijkste verdedigingsmechanisme van het GALT is secretoir IgA (sIgA).
Gom: polysachariden die van nature worden geproduceerd door planten, die goed oplosbaar zijn in water en vaak als verdikkingsmiddel of prebiotische vezel worden gebruikt. Een bekend voorbeeld is Arabische gom, dat technisch gezien een gom is maar ook harsachtige eigenschappen heeft. Harsen zijn uitgeharde, kleverige stoffen die door planten (meestal bomen) worden afgescheiden als reactie op beschadiging.
Cross-feeding: een proces waarbij het stofwisselingsproduct van één microbiële soort wordt gebruikt door andere soorten. Dit versterkt het prebiotische effect doordat het een bredere impact op het microbioom heeft.
Darmmicrobiota: verwijst naar de gemeenschap van micro-organismen waaronder bacteriën, schimmels en virussen, die in de darm leven. Het microbioom bevat de micro-organismen (microbiota) plus hun genetische materiaal en hun interacties met de gastheer en omgeving. Eenvoudiger gezegd: als er verwezen wordt naar de specifieke soorten micro-organismen dan wordt de term ‘microbiota’ gebruikt. Als ook het functioneren van deze micro-organismen wordt bedoeld dan wordt doorgaans de term ‘microbioom’ gebruikt.
Immuuntolerantie: het mechanisme dat ervoor zorgt dat het immuunsysteem niet in actie komt tegen lichaamscellen, lichaamseigen stoffen, onschadelijke stoffen en commensale micro-organismen. Door immuuntolerantie leert het immuunsysteem onderscheid te maken tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd. Wanneer immuuntolerantie faalt, kunnen auto-immuunziekten en allergieënontstaan.
Lacticaseibacilli: het bacteriegeslacht Lactobacillus werd in 2020 opgesplitst in 23 nieuwe geslachten. De geslachtsnaam van bijvoorbeeld Lactobacillus rhamnosus is hierdoor gewijzigd in Lacticaseibacillus rhamnosus.
Matrix: de structurele en functionele context waarin de prebiotische vezels zich in een bepaalde voedingsmiddel of supplement bevinden. Het beschrijft de manier waarop vezels zijn georganiseerd, hoe ze selectief door darmbacteriën worden gefermenteerd en hoe deze structuur de effectiviteit ervan in het lichaam beïnvloedt.
Moduleren: in de context van het darmmicrobioom betekent moduleren het beïnvloeden of aanpassen van de samenstelling en activiteit van darmbacteriën. Dit kan bijvoorbeeld door voeding, prebiotica, probiotica of andere stoffen die de groei van bepaalde bacteriën stimuleren of remmen, waardoor de balans en functie van het microbioom veranderen.
Nutrigenomics: een onderzoeksgebied dat zich bezighoudt met de interactie tussen bioactieve bestanddelen van voeding en genexpressie op verschillende niveaus.
Post-hocanalyse: statistische analyse die wordt uitgevoerd nadat een studie is afgerond, om aanvullende inzichten te verkrijgen uit de verzamelde gegevens.
Rhamnogalacturonan-I: (RG-I) complexe polysacharide die voorkomt in pectine, een stof die in de celwanden van planten aanwezig is. Het bestaat uit een ruggengraat van rhamnose- en galacturonzuureenheden, en speelt een rol in de structuur en functie van plantencellen. RG-I is wateroplosbaar en wordt beschouwd als prebiotische vezel.
SHIME: (Simulator of the Human Intestinal Microbial Ecosystem), een geavanceerd in-vitromodelsysteem dat het gastro-intestinale systeem simuleert. Het model maakt het mogelijk fermentatieprocessen en de productie van korteketenvetzuren, gassen en andere metabolieten te meten. Met SHIME kunnen al binnen 1-2 dagen resultaten worden gegenereerd, waarvoor met klinisch onderzoek weken nodig is met herhaalde inname van prebiotica.
Steatotische leverziekte: (voorheen niet-alcoholische leververvetting, NAFLD) is een aandoening waarbij overtollig vet zich ophoopt in de lever, zonder dat overmatig alcoholgebruik de oorzaak is. Het kan variëren van eenvoudige leververvetting (steatose) tot meer ernstige vormen zoals steatohepatitis, die gepaard gaat met ontsteking en leverschade, en uiteindelijk kan leiden tot leverfibrose, cirrose of leverfalen.
Symbionten: micro-organismen die een wederzijds voordelige relatie hebben met de gastheer. Dit betekent dat zowel het micro-organisme als de gastheer voordeel heeft van de interactie. Veel darmbacteriën, zoals bifidobacteriën en melkzuurbacteriën, zijn symbionten omdat ze helpen bij de vertering van voedsel en de productie van nuttige stoffen, terwijl ze zelf profiteren van voedingsstoffen en een stabiele omgeving.
Syntrofie: een vorm van samenwerking tussen ten minste twee micro-organismen waarbij de ene soort afhankelijk is van de stofwisselingsproducten van de andere om te overleven en groeien. Dit wordt ook wel cross-feeding genoemd.
Taxon: (meervoud: taxa) een groep organismen die een van andere groepen te onderscheiden eenheid vormt. Bij bacteriën kan dit variëren van brede groepen zoals een klasse of orde tot specifieke groepen zoals een geslacht of soort.
1. Hutkins R et al. Classifying compounds as prebiotics — scientific perspectives and recommendations. Nat Rev Gastroenterol Hepatol. 2025;22:54–70.
2. Yamamura R et al. Intestinal and fecal pH in human health. Front Microbiomes. 2023;2.
3. Deehan EC et al. Revisiting the concepts of prebiotic and prebiotic effect in light of scientific and regulatory progress - A consensus paper from the Global Prebiotic Association. Adv Nutr. 2024;15:100329.
4. Hays KE et al. The interplay between gut microbiota, short-chain fatty acids, and implications for host health and disease. Gut Microbes. 2024;16:2393270.
5. Hodgkinson K et al. Butyrate’s role in human health and the current progress towards its clinical application to treat gastrointestinal disease. Clin Nutr. 2023;42:61–75.
6. Ney LM et al. Short chain fatty acids: key regulators of the local and systemic immune response in inflammatory diseases and infections. Open Biol. 2023;13:230014.
7. Fagundes RR et al. Beyond butyrate: microbial fiber metabolism supporting colonic epithelial homeostasis. Trends Microbiol. 2024;32:178–89.
8. Beukema M et al. The effects of different dietary fiber pectin structures on the gastrointestinal immune barrier: impact via gut microbiota and direct effects on immune cells. Exp Mol Med. 2020;52:1364–76.
9. Zhou P et al. Unveiling the therapeutic symphony of probiotics, prebiotics, and postbiotics in gut-immune harmony. Front Nutr. 2024;11:1355542.
10. Stribling P et al. Dietary fibre definition revisited - The case of low molecular weight carbohydrates. Clin Nutr ESPEN. 2023;55:340–56.
11. NICE Voedingsinformatiecentrum. Voedingsvezels: De feiten op een rij. https://www.nice-info.be/nutrinews/voedingsvezels-de-feiten-op-een-rij.
12. Voedingscentrum. Vezels. https://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/vezels.aspx.
13. Gezondheidsraad. Richtlijn voor de vezelconsumptie. Den Haag; 2006/03/21.
14. Deutsche Gesellschaft für Ernährung (DGE). Ausgewählte Fragen und Antworten zu Ballaststoffen. https://www.dge.de/gesunde-ernaehrung/faq/ausgewaehlte-fragen-und-antworten-zu-ballaststoffen/.
15. Holmes ZC et al. Microbiota responses to different prebiotics are conserved within individuals and associated with habitual fiber intake. Microbiome. 2022;10:114.
16. Opperman C et al. Beyond soluble and insoluble: A comprehensive framework for classifying dietary fibre’s health effects. Food Res Int. 2025;206:115843.
17. Hamaker BR et al. A perspective on the complexity of dietary fiber structures and their potential effect on the gut microbiota. J Mol Biol. 2014;426:3838–50.
18. Van den Abbeele P et al. Carrot RG-I reduces interindividual differences between 24 adults through consistent effects on gut microbiota composition and function ex vivo. Nutrients. 2023;15:2090.
19. Cantu-Jungles TM et al. Dietary fiber hierarchical specificity: the missing link for predictable and strong shifts in gut bacterial communities. mBio. 2021;12:e0102821.
20. Tuncil YE et al. Delayed utilization of some fast-fermenting soluble dietary fibers by human gut microbiota when presented in a mixture. J Funct Foods. 2017;32:347–57.
21. Cantu-Jungles TM et al. Systematically-designed mixtures outperform single fibers for gut microbiota support. Gut Microbes. 2025;17:2442521.
22. Yasukawa Z et al. Effect of repeated consumption of partially hydrolyzed guar gum on fecal characteristics and gut microbiota: a randomized, double-blind, placebo-controlled, and parallel-group clinical trial. Nutrients. 2019;11:2170.
23. Reider SJ et al. Prebiotic effects of partially hydrolyzed guar gum on the composition and function of the human microbiota-results from the PAGODA trial. Nutrients. 2020;12:1257.
24. Ohashi Y et al. Consumption of partially hydrolysed guar gum stimulates Bifidobacteria and butyrate-producing bacteria in the human large intestine. Benef Microbes. 2015;6:451–5.
25. Carlson J et al. In vitro analysis of partially hydrolyzed guar gum fermentation on identified gut microbiota. Anaerobe. 2016;42:60–6.
26. Fu X et al. Study on the ability of partially hydrolyzed guar gum to modulate the gut microbiota and relieve constipation. J Food Biochem. 2019;43:e12715.
27. Edelman M et al. The dose response effects of partially hydrolyzed guar gum on gut microbiome of healthy adults. Appl Microbiol. 2024;4:720–30.
28. Fåk F et al. The physico-chemical properties of dietary fibre determine metabolic responses, short-chain fatty acid profiles and gut microbiota composition in rats fed low- and high-fat diets. PLoS One. 2015;10:e0127252.
29. Wu D et al. Rethinking the impact of RG-I mainly from fruits and vegetables on dietary health. Crit Rev Food Sci Nutr. 2020;60:2938–60.
30. Amos RA et al. Polymerization of the backbone of the pectic polysaccharide rhamnogalacturonan I. Nat Plants. 2022;8:1289–303.
31. McKay S et al. Development of an affordable, sustainable and efficacious plant-based immunomodulatory food ingredient based on bell pepper or carrot RG-I pectic polysaccharides. Nutrients. 2021;13:963.
32. Van den Abbeele P et al. A novel non-digestible, carrot-derived polysaccharide (cRG-I) selectively modulates the human gut microbiota while promoting gut barrier integrity: an integrated in vitro approach. Nutrients. 2020;12:1917.
33. Van den Abbeele P et al. Consistent prebiotic effects of carrot RG-I on the gut microbiota of four human adult donors in the SHIME® model despite baseline individual variability. Microorganisms. 2021;9:2142.
34. Desai K et al. Structure dependent fermentation kinetics of dietary carrot rhamnogalacturonan-I in an in vitro gut model. Food Hydrocoll. 2024;153:110036.
35. Mercenier A et al. Carrot-derived rhamnogalacturonan-I consistently increases the microbial production of health-promoting indole-3-propionic acid ex vivo. Metabolites. 2024;14:722.
36. Jian C et al. The impact of daily supplementation with rhamnogalacturonan-I on the gut microbiota in healthy adults: A randomized controlled trial. Biomed Pharmacother. 2024;174:116561.
37. Desai K et al. Associating structural characteristics to immunomodulating properties of carrot rhamnogalacturonan-I fractions. Carbohydr Polym. 2025;347:122730.
38. Lee SJ et al. Structural characteristics of a red ginseng acidic polysaccharide rhamnogalacturonan I with immunostimulating activity from red ginseng. J Ginseng Res. 2020;44:570–9.
39. Lutter R et al. The dietary intake of carrot-derived rhamnogalacturonan-I accelerates and augments the innate immune and anti-viral interferon response to rhinovirus infection and reduces duration and severity of symptoms in humans in a randomized trial. Nutrients. 2021;13:4395.
40. McKay S et al. Effects of dietary supplementation with carrot-derived rhamnogalacturonan-I (cRG-I) on accelerated protective immune responses and quality of life in healthy volunteers challenged with rhinovirus in a randomized trial. Nutrients. 2022;14:4258.
41. Jonker D et al. Safety assessment of rhamnogalacturonan-enriched carrot pectin fraction: 90-Day oral toxicity study in rats and in vitro genotoxicity studies. Food Chem Toxicol. 2020;139:111243.
42. Duysburgh C et al. Co-supplementation of baobab fiber and arabic gum synergistically modulates the in vitro human gut microbiome revealing complementary and promising prebiotic properties. Nutrients. 2024;16:1570.
43. Al-Jubori Y et al. the efficacy of gum arabic in managing diseases: a systematic review of evidence-based clinical trials. Biomolecules. 2023;13:138.
44. Cronin P et al. Dietary fibre modulates the gut microbiota. Nutrients. 2021;13:1655.
45. Cherbut C et al. Acacia gum is a bifidogenic dietary fibre with high digestive tolerance in healthy humans. Microb Ecol Health Dis. 2003;15:43–50.
46. Terpend K et al. Arabinogalactan and fructo‐oligosaccharides have a different fermentation profile in the Simulator of the Human Intestinal Microbial Ecosystem (SHIME®). Environ Microbiol Rep. 2013;5:595–603.
47. Alarifi S et al. In vitro fermentation of gum acacia - impact on the faecal microbiota. Int J Food Sci Nutr. 2018;69:696–704.
48. Calame W et al. Gum arabic establishes prebiotic functionality in healthy human volunteers in a dose-dependent manner. Br J Nutr. 2008;100:1269–75.
49. Michel C et al. In vitro prebiotic effects of Acacia gums onto the human intestinal microbiota depends on both botanical origin and environmental pH. Anaerobe. 1998;4:257–66.
50. Salih SSA et al. Guma arabic a superb anti-diarrheal agent. Sudan JMS. 2012;7:83–8.
51. JanssenDuijghuijsen L et al. Acacia fiber or probiotic supplements to relieve gastrointestinal complaints in patients with constipation-predominant IBS: a 4-week randomized double-blinded placebo-controlled intervention trial. Eur J Nutr. 2024;63:1983–94.
52. Jarrar AH et al. The effect of gum arabic (Acacia senegal) on cardiovascular risk factors and gastrointestinal symptoms in adults at risk of metabolic syndrome: a randomized clinical trial. Nutrients. 2021;13:194.
53. Larson R et al. Acacia gum is well tolerated while increasing satiety and lowering peak blood glucose response in healthy human subjects. Nutrients. 2021;13:618.
54. Calame W et al. Evaluation of satiety enhancement, including compensation, by blends of gum arabic. A methodological approach. Appetite. 2011;57:358–64.
55. Babiker R et al. Effects of Gum Arabic ingestion on body mass index and body fat percentage in healthy adult females: two-arm randomized, placebo controlled, double-blind trial. Nutr J. 2012;11:111.
56. Babiker R et al. Effect of Gum Arabic (Acacia Senegal) supplementation on visceral adiposity index (VAI) and blood pressure in patients with type 2 diabetes mellitus as indicators of cardiovascular disease (CVD): a randomized and placebo-controlled clinical trial. Lipids Health Dis. 2018;17:56.
57. Babiker R et al. Metabolic effect of gum arabic (Acacia senegal) in patients with type 2 diabetes mellitus (T2DM): randomized, placebo controlled double blind trial. Funct Foods Health Dis. 2017;7:222.
58. Nasir O et al. Protective effects of gum arabic supplementation for type-2 diabetes mellitus and its complications. Int J Multidisip Curr Res. 2016;4:2321–3121.
59. Mohamed RE et al. The lowering effect of gum arabic on hyperlipidemia in Sudanese patients. Front Physiol. 2015;6:160.
60. Kaddam L et al. Acacia senegal (gum arabic) supplementation modulate lipid profile and ameliorated dyslipidemia among sickle cell anemia patients. J Lipids. 2019;2019:3129461.
61. Juhász AE et al. Galactomannans are the most effective soluble dietary fibers in type 2 diabetes: a systematic review and network meta-analysis. Am J Clin Nutr. 2023;117:266–77.
62. Baien SH et al. Antimicrobial and immunomodulatory effect of gum arabic on human and bovine granulocytes against Staphylococcus aureus and Escherichia coli. Front Immunol. 2019;10:3119.
63. Kamal E et al. Gum arabic fibers decreased inflammatory markers and disease severity score among rheumatoid arthritis patients, phase II trial. Int J Rheumatol. 2018;2018:4197537.
64. Kaddam LA et al. Effect of gum arabic (Acacia senegal) on C-reactive protein level among sickle cell anemia patients. BMC Res Notes. 2020;13:162.
65. Siednamohammeddeen N et al. The effect of gum Arabic supplementation on cathelicidin expression in monocyte derived macrophages in mice. BMC Complement Med Ther. 2022;22:149.
66. Ali NE et al. Gum arabic (Acacia senegal) augmented total antioxidant capacity and reduced c-reactive protein among haemodialysis patients in phase II trial. Int J Nephrol. 2020;2020:7214673.
67. Erickson J et al. Gastrointestinal tolerance of low FODMAP oral nutrition supplements in healthy human subjects: a randomized controlled trial. Nutr J. 2017;16:35.
68. Suresh H et al. The short-term effects and tolerability of low-viscosity soluble fibre on gastroparesis patients: a pilot clinical intervention study. Nutrients. 2021;13:4298.
69. Garvey R et al. The acute effects of baobab fruit ( Adansonia digitata) on satiety in healthy adults. Nutr Health. 2017;23:83–6.
70. Coe SA et al. The polyphenol-rich baobab fruit (Adansonia digitata L.) reduces starch digestion and glycemic response in humans. Nutr Res. 2013;33:888–96.
71. Foltz M et al. A pectin-rich, baobab fruit pulp powder exerts prebiotic potential on the human gut microbiome in vitro. Microorganisms. 2021;9:1981.
72. Song S et al. Chemical characterization analysis, antioxidants, and anti-diabetic activity of two novel acidic water-soluble polysaccharides isolated from baobab fruits. Foods. 2024;13:912.
73. Attaye I et al. The role of the gut microbiota on the beneficial effects of ketogenic diets. Nutrients. 2021;14:191.
74. Albert KS et al. Influence of kaolin–pectin suspension on digoxin bioavailability. J Pharm Sci. 1978;67:1582–6.
75. Albert KS et al. Decreased tetracycline bioavailability caused by a bismuth subsalicylate antidiarrheal mixture. J Pharm Sci. 1979;68:586–8.
76. Aboulfotoh MM. Effect of cevimeline and different concentration of gum arabic on parotid salivary gland function in methotrexate-induced xerostomia: a comparative study. BMC Oral Health. 2024;24:624.
77. Freibrodt C et al. Gum arabic increases phagocytosis of Escherichia coli by blood leukocytes of young and old healthy volunteers. Antibiotics. 2024;13:482.
78. Eltayeb IB et al. Effect of gum arabic on the absorption of a single oral dose of amoxicillin in healthy Sudanese volunteers. J Antimicrob Chemother. 2004;54:577–8.
79. Al-Yahya AA et al. Antiulcer activity of gum Arabic and its interaction with antiulcer effect of ranitidine in rats. Biomed Res Tokyo. 2016;27:1102–6.
80. Raghuprasad PK et al. Quillaja bark (soapbark)--induced asthma. J Allergy Clin Immunol. 1980;65:285–7.
81. Al-Yahya AA et al. Acacia Senegal gum exudate offers protection against cyclophosphamide-induced urinary bladder cytotoxicity. Oxid Med Cell Longev. 2009;2:207–13.