Dagelijks dient de mens voldoende eiwitten (met voldoende hoeveelheden essentiële aminozuren) uit voeding binnen te krijgen voor de vorming en regeneratie van cellen, weefsels en organen, en het goed functioneren van de stofwisseling, het bewegingsapparaat, endocriene en cardiovasculaire systeem, zenuwstelsel en immuunsysteem. Het lichaam gebruikt aminozuren, de bouwstenen van voedingseiwitten, voor de synthese van naar schatting 25.000 verschillende lichaamseigen (structurele en functionele) proteïnen en (regulatie)moleculen waaronder NO (stikstofmonoxide), hormonen, neurotransmitters, nucleotiden, hemoglobine, antioxidanten en polyamines. Tevens kunnen eiwitten worden benut als (alternatieve) energiebron. Europeanen halen de benodigde eiwitten overwegend uit vlees, granen, melk en zuivelproducten.(1)
De aanbevolen hoeveelheid eiwitten voor (gezonde) volwassenen bedraagt 0,8 gram/kg/dag (Gezondheidsraad) of 0,83 gram/kg/dag (EFSA, European Food Safety Authority).(1,2) Dit betekent dat circa 10 procent van de totale energie-inname (10 energieprocent) uit eiwitten dient te bestaan. Kinderen en adolescenten in de groei, vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven, en volwassenen die zwaar lichamelijk werk doen of intensief sporten, hebben een hogere eiwitbehoefte.(1,2) Tevens is de aanbevolen hoeveelheid eiwitten voor mensen met een (lacto-ovo)vegetarisch of veganistisch voedingspatroon respectievelijk 1,2 en 1,3 maal hoger omdat de kwaliteit van plantaardige eiwitten iets lager is dan van dierlijke eiwitten (zie ‘Eiwitinname bij (overwegend) plantaardige voeding’).(1-3)
Voor het berekenen van de (gemiddelde) eiwitbehoefte is uitgegaan van de stikstofbalans (eiwitbalans): het verschil tussen stikstofopname via voeding en de totale stikstofuitscheiding via urine, ontlasting, huid, haar en zweet. Er is toenemend wetenschappelijk bewijs dat deze meetmethode niet nauwkeurig genoeg is en dat de eiwitbehoefte feitelijk hoger is, mede door een hogere behoefte aan individuele (essentiële en mogelijk ook niet-essentiële) aminozuren, die betrokken zijn bij de regulatie van allerlei fysiologische en metabole processen.(4-6) Ook is bij de huidige aanbevelingen geen rekening gehouden met ziektepreventie en gezond ouder worden.(1,4,6-8)
De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid eiwitten voor volwassenen (0,8-0,83 gram/kg/dag), die is gebaseerd op onderzoek bij jongvolwassen mannen, is in elk geval ontoereikend voor ouderen.(4,6,9,10) De PROT-AGE studiegroep, waarin de European Union Geriatric Medicine Society (EUGMS) samenwerkt met andere wetenschappelijke organisaties, heeft evidence-based aanbevelingen ontwikkeld voor een meer optimale eiwitinname bij ouderen boven 65 jaar.(9) Uit epidemiologische en metabole studies is gebleken dat (gezonde) ouderen ten minste 1,0-1,2 gram eiwitten per kilogram lichaamsgewicht per dag nodig hebben om verlies van spiermassa te voorkomen.(4,9-15) De optimale eiwitinname van gezonde ouderen en ouderen met acute of chronische ziekten (uitgezonderd ernstige nierziekten) varieert van circa 1,2 tot 2,0 gram/kg/dag.(6,912,15,16)
Terwijl de eiwitbehoefte bij het ouder worden mede stijgt door leeftijdsgerelateerde veranderingen van de eiwitstofwisseling, neemt de eiwitinname bij veel ouderen juist af.(9) Dit kan het gevolg zijn van eenzijdige of onvolwaardige voeding en/of een lagere voedselinname (door onder meer slikproblemen, afname van smaak, eenzaamheid, ziekte of een gebrek aan eetlust).(4,12) Aanvulling van de dagelijkse voeding met een hoogwaardig eiwitsupplement (zoals wei- of rijstproteïne) kan nodig zijn. Ongeveer vijftig procent van de Nederlandse ouderen (boven 65 jaar) krijgt minder dan 1,0 gram/kg/dag eiwitten binnen.(11) Om de kans op een lage eiwitinname (< 1,0 gram/kg/dag) bij ouderen te berekenen hebben onderzoekers van de Vrije Universiteit Amsterdam een korte vragenlijst, de Protein Screener 55+ (Pro55+), ontwikkeld (zie www.proteinscreener.nl).(11)
Sarcopenie (leeftijdsgerelateerde progressieve afname van spiermassa, spierkracht en spierfunctie) komt veel voor bij ouderen (vrouwen en mannen) en is geassocieerd met fysieke beperkingen, een lagere kwaliteit van leven (mede door afname van de zelfstandigheid) en een grotere sterftekans.(12,17,18) Vanaf ongeveer 50 jaar daalt de spiermassa geleidelijk met 1-2% per jaar en neemt de kans op sarcopenie toe. De prevalentie van sarcopenie wisselt naar gelang de gebruikte criteria voor sarcopenie. Onder meer de European Working Group on Sarcopenia in Older People (EWGSOP) heeft diagnostische criteria opgesteld (handknijpkracht, loopsnelheid, meting spiermassa) voor het vaststellen van leeftijdsgerelateerde sarcopenie.(18) De spiermassa wordt gemeten met DEXA (dual-energy X-ray-absorptiometrie) of BIA (bio-elektrische impedantie-analyse).
Sarcopenie is een multifactoriële aandoening; één van de factoren die bijdraagt aan sarcopenie is een te lage eiwitinname.(4,12,18,55) Onderzoekers hebben vastgesteld dat een hogere eiwitinname is geassocieerd met een beter behoud van spierkracht, spierfunctie en spiermassa.(9,10,12,19) De eiwitbehoefte is hoger omdat spierweefsel van ouderen minder gevoelig is voor de anabole prikkel van aminozuren en hormonen (anabole resistentie). Diverse factoren, waaronder chronische laaggradige ontsteking, insulineresistentie, oxidatieve stress, inactiviteit, mitochondriale disfunctie, ziekte, een verhoogde cortisolspiegel, lagere spiegels van oestrogeen/testosteron en leeftijdsgerelateerde veranderingen van het intestinale microbioom kunnen een rol spelen bij anabole resistentie.(4,9,10,12,19,20) Naast een adequate eiwitinname is het belangrijk dat ouderen naar vermogen trainen (aërobe oefeningen en krachttraining). Conditietraining en eiwitsuppletie hebben een synergetisch effect op de spieraanmaak.(9,12,21)
In de Health ABC (Aging and Body Composition) studie met 2066 ouderen (70-79 jaar) was het verlies aan spiermassa na 3 jaar 40% lager bij een hogere eiwitinname (1,2 gram/kg/dag), vergeleken met een lagere eiwitinname (0,8 gram/kg/dag).(4,9,19) In de Women’s Health Initiative Observational Study (24.417 vrouwen, 65-79 jaar) was een hoge eiwitinname (als percentage van de totale energie-inname) geassocieerd met een sterke, onafhankelijke, dosisafhankelijke afname van de kans op fragiliteit.(4,10) Het maakte daarbij niet uit of de eiwitten van dierlijke of plantaardige herkomst waren.(10)
Wetenschappers vermoeden dat de optimale eiwitinname voor een maximale spiereiwitsynthese bij ouderen 1,2-1,5 gram/kg/dag bedraagt.(6,10,19) Ze zijn het er nog niet over eens hoe eiwitten het beste in worden genomen; in één maaltijd (lunch), verdeeld over twee maaltijden (ontbijt, lunch) of drie maaltijden (ontbijt, lunch, avondeten).(4,5,9,12) De (minimale) hoeveelheid eiwitten per maaltijd, die nodig is voor inductie van de spiereiwitsynthese is afhankelijk van leeftijd en lichamelijke activiteit. Ouderen hebben circa 25 tot 30 gram eiwitten (of 0,4 gram/kg lichaamsgewicht) per maaltijd nodig, terwijl 15 gram eiwitten (of 0,24 gram/kg) per maaltijd volstaat bij actieve jonge mannen.(4-6,9) Het vertakte (essentiële) aminozuur leucine in eiwitten is een belangrijk signaalmolecuul bij het induceren van de eiwitsynthese in spierweefsel en dient in voldoende hoeveelheid (2,0-2,5 gram) in een portie eiwitten aanwezig te zijn.(5,12) Melkeiwit (met name wei-eiwit) is een uitstekende bron van leucine. De spiereiwitsynthese verbetert ook significant bij ouderen als een eiwitsupplement (20 gram eiwitten) binnen een paar uur na (kracht)training wordt ingenomen; na lichamelijke inspanning is de anabole resistentie lager en volstaat een lagere dosis eiwitten.(5,9,12) Bij fragiele ouderen, die tweemaal daags (bij ontbijt en lunch) een eiwitsupplement met 15 gram eiwitten innamen, verbeterden spierkracht en spierfunctie significant zonder significante toename van de spiermassa (mogelijk mede door een te lage dosis eiwitten per maaltijd en onvoldoende lichaamstraining).(22)
Sarcopenie en osteoporose komen vaak samen voor, mede door mechanische (en mogelijk biochemische) interacties en gemeenschappelijke risicofactoren zoals leeftijd, inactiviteit, hormonale veranderingen, voedingstekorten (waaronder eiwitten, vitamine D en calcium), chronische laaggradige ontsteking en oxidatieve stress.(9,12) Voortdurend vindt er opbouw, afbraak en remodellering in botweefsel plaats. Een goede inname van eiwitten (aminozuren) is belangrijk voor de botaanmaak en het in stand houden van sterke botten; ongeveer de helft van het botvolume en een derde van de botmassa bestaat uit eiwitten (collageen en andere structurele proteïnen).(23) Eiwitten vormen de structurele organische matrix van botweefsel met calcium als belangrijkste (anorganisch) bestanddeel in deze matrix. Eiwitten leveren bouwstenen voor de organische botmatrix, stimuleren de botaanmaak door verhoging van IGF-1 (insulin-like growth factor-1), verlagen de botresorptie, verhogen de calciumopname, verhogen de botsterkte en versterken de spieren.(12,23,24)
Lange tijd is gedacht dat de relatief hoge eiwitinname in westerse landen ongunstig is voor de botgezondheid. Wetenschappers zijn het er nu over eens dat dit niet het geval is.(9,23,25,26) Eiwitten verhogen weliswaar de calciumuitscheiding met de urine (met circa 50 mg calcium per 40 gram toename van de eiwitinname), maar dit wordt volledig gecompenseerd door een efficiëntere calciumabsorptie (mits de calciuminname voldoende is).(23,27,28) Uit systematische reviews van prospectieve cohortstudies en klinische studies is gebleken dat verhoging van de eiwitinname tot maximaal 24 energieprocent (bijvoorbeeld suppletie met 20 gram eiwitten per dag, of een eiwitinname van 1,4 of 1,6 gram/kg/dag) bij ouderen met osteoporose, vergeleken met een lagere eiwitinname, is geassocieerd met een significant hogere botmineraaldichtheid.(9,23) In diverse epidemiologische studies is een significante positieve correlatie gevonden tussen een hogere eiwitinname met de voeding en een hogere botmineraaldichtheid, een tragere afname van de botmineraaldichtheid en verhoging van spierkracht en spiermassa.(9,23) Ook draagt een hogere eiwitinname bij aan de genezing van een botfractuur, mede door het anabole effect van essentiële aminozuren zoals leucine.(26,28) Het maakt vermoedelijk niet veel uit of eiwitten van plantaardige of dierlijke herkomst zijn.(28) Wat betreft dierlijke eiwitten zijn er wel sterke aanwijzingen dat eiwitten uit melk beter zijn voor de botten dan eiwitten uit rood vlees of fastfood met dierlijke eiwitten.(54) Een studie uit 2018 laat eveneens zien dat zuiveleiwit grotere effecten heeft op de botgezondheid dan andere dierlijke eiwitbronnen.(29)
Voor een optimale eiwitinname kunnen ouderen aangewezen zijn op een eiwitsupplement. Suppletie met een wei-proteïnesupplement heeft verschillende voordelen: het heeft een hoog gehalte essentiële aminozuren in de juiste verhouding, het bevat veel leucine, de aminozuren uit wei-eiwit worden goed en snel opgenomen en het supplement bevat naast eiwitten ook calcium. Afhankelijk van de hoeveelheid eiwitten in de voeding kan aanvullende eiwitsuppletie in een dosis van circa 15 tot 40 gram per dag zinvol zijn.(26) Eiwitten hebben vooral in combinatie met conditietraining een gunstig effect op de botstofwisseling.
De ISSN (International Society of Sports Nutrition) heeft aanbevelingen opgesteld voor de eiwitinname bij sporters.(30,31) Intensief sporten verhoogt de eiwitbehoefte en als de eiwitinname niet voldoende wordt verhoogd (tot bijvoorbeeld 1,4-1,8 gram/kg/dag) leidt dit op termijn tot spierafbraak, sportletsel en trainingsintolerantie.(30,31) Maar ook minder intensieve sportbeoefening leidt tot een hogere eiwitbehoefte. De optimale eiwitinname bij gematigd intensieve training wordt geschat op 1,2-2,0 gram/kg/dag en bij hoog intensieve training op 1,7-2,2 gram/kg/dag.(31,32) Eiwitten worden het beste verdeeld over de dag bij de maaltijd en na een training ingenomen. Bij atleten is de inname van een eiwitsupplement met rijstproteïne of weiproteïne binnen een uur na de training effectiever in het stimuleren van spierhypertrofie dan eiwitrijke voeding.(33) Er zijn sterke aanwijzingen uit humane studies dat suppletie met rijstproteïne (48 gram) of erwtenproteïne (50 gram) even effectief is als weiproteïne (48 of 50 gram) in het verhogen van spierkracht, spiermassa en vetvrije massa na krachttraining.(31,32,34) De eiwitsupplementen werden direct na de training ingenomen. Een dosis eiwitten dient circa 1,7-3,5 gram leucine (of 0,05 gram/kg lichaamsgewicht) te bevatten voor een maximaal effect op de spiereiwitsynthese; in de gegeven doseringen bevatten alle drie eiwitsupplementen voldoende leucine.(32) Plantaardige eiwitten bevatten circa 6-8% leucine, dierlijke eiwitten 8-11%.(32) Bij (jong)volwassenen kan suppletie met 20 gram eiwitten na de training ook al voldoende zijn voor een maximaal effect op de spiereiwitsynthese (mits het leucinegehalte hoog genoeg is).(31)
Het verhogen van de dagelijkse eiwitinname (ten minste 1,2-1,6 gram/kg/dag eiwitten en ten minste 30 gram eiwitten per maaltijd) helpt op een gezond gewicht te blijven en, bij overgewicht, om beter af te vallen met een caloriebeperkt dieet (grotere gewichtsdaling en afname vetmassa, behoud of toename vetvrije massa).(4,7,8,35,36)
Eiwitten verlagen de eetlust door een beter en langduriger gevoel van verzadiging na de maaltijd.(5,7,8) Er zijn aanwijzingen dat eiwitrijke voeding onder meer het verzadigingshormoon PYY (peptide YY) verhoogt, dat wordt geproduceerd in gespecialiseerde dunne- en dikke darmcellen.(4,7,8) PYY remt de voedselinname door beïnvloeding van het voedselregulatiecentrum in de hypothalamus. Daarnaast kan eiwitrijke voeding de activiteit van het verzadigingshormoon leptine verhogen.(37) Leptine verlaagt de eetlust en voedselinname, bevordert de vetzuuroxidatie, verlaagt de triglyceridensynthese en verhoogt de insulinegevoeligheid.
In humane studies is gekeken naar het verzadigingseffect van maaltijden met 350 kcal, die respectievelijk 15, 20, 25 of 30 gram eiwitten bevatten.(35) Alle maaltijden zorgden voor een vol gevoel direct na het eten. Deze postprandiale volheid was echter het sterkst bij de maaltijd met 30 gram eiwitten en duurde bovendien het langst. De maaltijden met 15, 20 of 25 gram hadden evenveel effect op de mate en duur van postprandiale volheid.(35) De onderzoekers concludeerden dat iedere maaltijd ten minste 30 gram eiwitten moet bevatten voor een optimaal gevoel van verzadiging.
Ook is gekeken naar het effect van eiwitrijke maaltijden op de hersenen. De consumptie van maaltijden met ten minste 30 gram eiwitten leidde, vergeleken met maaltijden met 15-18 gram eiwitten, tot grotere afname van specifieke cortico-limbische neurale reacties op externe voedselprikkels.(4) De betrokken hersengebieden (insula, hippocampus, parahippocampus) zijn geassocieerd met ‘food cravings’ (eetbuien, overeten) en ‘food reward’ (beloningsgevoel bij voedselprikkels) en spelen een rol bij overgewicht en obesitas.
De meeste mensen eten weinig eiwitten bij het ontbijt (als ze al ontbijten), iets meer eiwitten bij de lunch en (ruim) voldoende eiwitten bij het avondeten. Een studie die het verzadigingseffect van eiwitten bij de drie maaltijden onderzocht, laat zien dat het belangrijk is wel te ontbijten en dan een ruime hoeveelheid eiwitten (30 gram) te consumeren.(4,38) Een eiwitrijk ontbijt geeft een sterker en langduriger gevoel van verzadiging over de dag heen, vergeleken met een eiwitrijke lunch of eiwitrijk avondeten, en zorgt ervoor dat iemand ’s avonds minder behoefte heeft aan vet- en suikerrijke snacks.(4,38) In een humane studie kregen 57 jongvolwassenen (18-20 jaar) met overgewicht/obesitas, die gewend waren het ontbijt over te slaan, een normaal ontbijt (met 13 gram eiwitten) of een eiwitrijk ontbijt (35 gram eiwitten), of ze sloegen het ontbijt zoals gebruikelijk over.(8) Na 12 weken waren de proefpersonen die nog steeds het ontbijt oversloegen, gemiddeld 1,6 kilogram aangekomen, terwijl degenen die het normale ontbijt hadden genuttigd 0,3 kilogram waren aangekomen. Het eiwitrijke ontbijt had geleid tot een gewichtsdaling van gemiddeld 0,4 kilogram.(4,8)
Bij afvallen en op gewicht blijven kan een eiwitsupplement uitkomst bieden. Eiwitsupplementen voorzien in een grote hoeveelheid eiwitten in verhouding tot de hoeveelheid energie, vergeleken met (vooral plantaardige) voedingsmiddelen met eiwitten. Bijvoorbeeld, 20 gram eiwitten in de vorm van een weiproteïnesupplement levert 74-113 kcal, een portie kip, biefstuk, tofu of quinoa met 20 gram eiwitten respectievelijk 100, 127, 190 en 550 kcal.(4)
Steeds meer mensen gaan vaker vegetarisch eten (flexitariër) of kiezen voor een geheel vegetarisch of veganistisch eetpatroon. De gezondheidseffecten van plantaardige voeding worden mede toegeschreven aan de hoge inname van groenten en fruit en de lage inname van verzadigde vetten.(3) De inname van eiwitten is vaak aan de krappe kant, terwijl de eiwitbehoefte in beginsel 20 tot 30% hoger is dan bij omnivore voeding. Plantaardige eiwitten hebben een iets lagere kwaliteit dan dierlijke eiwitten: plantaardige eiwitten hebben namelijk een iets lager gehalte essentiële aminozuren; graaneiwitten bevatten daarbij minder lysine en eiwitten uit peulvruchten minder methionine en cysteïne. Het percentage eiwitten in plantaardige voedingsmiddelen (granen, peulvruchten, soja, noten, zaden) is vaak (veel) lager dan in dierlijke voedingsmiddelen.(3) Amaranth en quinoa worden wel aangeprezen als bronnen van hoogwaardige eiwitten (met een hoog gehalte essentiële aminozuren in de juiste verhouding). Echter, 100 gram van deze ‘granen’ bevat slechts 4 gram eiwitten.(39) Soja- en lupinebonen hebben wel een hoog gehalte hoogwaardige eiwitten (circa 35-40%). Eieren en zuivel zijn dierlijke eiwitbronnen bij een lacto-ovo-vegetarisch eetpatroon. Variatie in de consumptie van plantaardige eiwitten voorziet in alle essentiële aminozuren, maar het blijft lastig een hoge eiwitinname te bereiken bij een (overwegend) plantaardige voeding zonder (sterke) verhoging van de energie-inname. Zeker als rekening wordt gehouden met nieuwe aanbevelingen voor een optimale eiwitinname. Aanvullende suppletie met weiproteïne (lacto-ovo-vegetariërs) of rijst-, algen- , hennep- of erwtenproteïne (lacto-ovo-vegetariërs, veganisten) is een goede optie.
Ruim de helft (52%) van de Nederlanders heeft één of meer chronische ziekten. Veel acute en chronische (ontstekings)ziekten verhogen de eiwitbehoefte.(9) Een paar voorbeelden waarbij verhoging van de eiwitinname zinvol is:
Een veilige bovengrens van inname (UL, upper limit) van eiwitten is niet vastgesteld. Een dagelijkse eiwitinname tot 1,7-2,0 gram/kg/dag (of 25 energieprocent) is in de regel zeer veilig en leidt niet tot afname van de nierfunctie of botkwaliteit.(1,2,4,6,9,13,23,48) Een nog hogere eiwitinname is mogelijk ook veilig bij gezonde, actieve volwassenen. Bij jonge vrouwen had een eiwitinname van meer dan 2,2 gram/kg/dag (gedurende een half jaar) geen negatieve invloed op de botgezondheid.25 Mensen met (sterk) overgewicht/obesitas en/of diabetes type 2 hebben een verhoogde kans op chronische nierziekte; zij kunnen de eiwitinname voor de zekerheid beperken tot maximaal 1,6 gram/kg/dag.(49)
Veel topsporters hebben gedurende langere perioden een eiwitinname boven 2,0-3,0 gram/kg/dag en er is vooralsnog geen bewijs dat zij een grotere kans hebben op afname van de nierfunctie of nierziekte; meer onderzoek naar de veiligheid van zeer hoge doses eiwitten bij topsporters is wel wenselijk.(5,48,50) Bij een hoge eiwitinname is het belangrijk voldoende groenten en fruit te consumeren om de zuurbelasting van eiwitten te compenseren en voldoende calcium om de toegenomen calciumuitscheiding te compenseren.
De PROT-AGE studiegroep heeft aanbevelingen opgesteld voor de eiwitinname bij ouderen met milde, gematigde of ernstige chronische nierziekte:(9)
1. Milde chronische nierziekte (glomerulaire filtratiesnelheid GFR* > 60, geen dialyse): eiwitinname naar behoefte;
2. Gematigde chronische nierziekte (30 < GFR < 60, geen dialyse): eiwitinname > 0,8 gram/kg/dag is veilig, maar GFR dient twee keer per jaar te worden gecontroleerd;
3. Ernstige chronische nierziekte (GFR < 30, geen dialyse): beperk de eiwitinname tot 0,8 gram/kg/dag;
4. Hemodialyse of peritoneale dialyse: eiwitinname 1,2-1,5 gram/kg/dag.
*GFR is gemeten in ml/min/1,73 m2.
Een hogere consumptie van eiwitrijke zuivelproducten is in epidemiologische studies geassocieerd met een kleinere kans op diabetes type 2.(51) Bij bestaande diabetes type 2 kan weiproteïnesuppletie zorgen voor een betere glycemische controle en een lagere voedselinname. Een hogere eiwitinname bij een maaltijd met koolhydraten (door suppletie met 18 gram weiproteïne) zorgde in een klinische studie voor een hogere postprandiale insuline-afgifte en minder sterke postprandiale stijging van de bloedglucosespiegel bij volwassenen met diabetes type 2.(51) In een andere humane pilotstudie zorgde suppletie met wei-eiwit (55 gram) bij de (koolhydraat- en vetrijke) maaltijd, of 30 minuten voorafgaande aan de maaltijd, eveneens voor significante verhoging van de postprandiale insulinespiegel en significante verlaging van de postprandiale glucosespiegel. Wei-eiwitsuppletie leidde tot stijging van de peptidehormonen GIP (glucose-dependent insulinotropic polypeptide) en GLP-1 (glucagon-like peptide-1) en zorgde voor een beter verzadigingsgevoel.(51) GIP wordt geproduceerd door intestinale K-cellen (duodenum, jejunum) en stimuleert de insulineproductie in β-cellen van de pancreas. GLP-1 wordt geproduceerd door intestinale L-cellen (ileum, colon) en stimuleert de insuline-afgifte door β-cellen en vertraagt de maaglediging. GLP-1 en insuline zijn eetlust-onderdrukkende hormonen. De effecten van weiproteïnesuppletie waren het sterkst als het supplement 30 minuten voor de maaltijd werd ingenomen.
Er zijn ook aanwijzingen uit humane studies dat weiproteïnesuppletie zorgt voor verlaging van vetgeïnduceerde postprandiale hyperlipidemie. Hyperglycemie en hyperlipidemie na de maaltijd veroorzaken (postprandiale) ontsteking, hetgeen is geassocieerd met toename van insulineresistentie en atherosclerose. Kortdurende studies suggereren dat de effecten van weiproteïnesuppletie bij of voor de maaltijd vergelijkbaar zijn met orale antidiabetica zoals sulfonylureumderivaten.(51,52)
Alhoewel de meeste studies laten zien dat weiproteïnesuppletie (25-50 gram) gunstig is bij diabetes type 2, is meer onderzoek nodig.(51) Zo suggereert een studie uit 2017 dat weiproteïnesuppletie vooral geschikt is voor niet-obese diabetici met een body mass index lager dan 30 kg/m2.(53) Weiproteïnesuppletie (tweemaal daags 21 gram voor ontbijt en avondeten) zorgde voor verbetering van de glycemische controle bij diabetici zonder obesitas en normale triglyceriden- en GLP-1-spiegels, maar leidde eerder tot verslechtering van de glycemische controle bij diabetici met obesitas en verhoogde triglyceriden- en GLP-1-spiegels (mogelijk door sterkere stimulering van de glucagonsecretie, waarbij de hoge triglyceridenspiegel de hyperglycemische effecten van glucagon versterkt). Aangezien langdurige eiwitsuppletie een negatief effect kan hebben op de nierfunctie van diabetici, is gekozen voor een dosis van 21 gram weiproteïne per maaltijd. Deze dosis zorgt voor effectieve verhoging van de insuline- en GLP-1-spiegel en verlaging van de spiegel van het eetlust- verhogende hormoon ghreline.(53)
Er is toenemend wetenschappelijk bewijs dat eiwitrijke voeding goed is voor de gezondheid. Een eiwitinname hoger dan de huidige aanbevelingen draagt bij aan gezond ouder worden (mede door het remmen van sarcopenie en osteoporose), verbetert het verzadigingseffect van een maaltijd, verhoogt de thermogenese, versterkt de gunstige effecten van sport, verbetert aspecten van metabool syndroom (verhoogde bloeddruk, hyperlipidemie, insulineresistentie, hoge vetmassa en lage vetvrije massa, overgewicht/obesitas) en ondersteunt het herstel bij ziekte en trauma.(4,5,7,8) Wat de optimale eiwitinname is voor een goede gezondheid en ziektepreventie moet nog beter worden vastgesteld, maar gaat voor (jong)volwassenen in de richting van 1,0-1,6 gram/kg/dag en minimaal 20-30 gram eiwitten per maaltijd.(4,5) Voor ouderen geldt dat de optimale eiwitinname waarschijnlijk tussen 1,2 en 2,0 gram/kg/dag ligt; een maaltijd bevat bij voorkeur minimaal 25-30 gram eiwitten.(6,912,15,16)
1. EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and Allergies (NDA). Scientific Opinion on Dietary Reference Values for protein. EFSA Journal 2012;10(2):2557, 66 pp.
2. Gezondheidsraad. Voedingsnormen: energie, eiwitten, vetten en verteerbare koolhydraten. Den Haag: Gezondheidsraad, 2001; publicatie nr 2001/19R (gecorrigeerde editie: juni 2002).
3. Kniskern MA et al. Protein dietary reference intakes may be inadequate for vegetarians if low amounts of animal protein are consumed. Nutrition. 2011;27(6):727-30.
4. Phillips SM et al. Protein "requirements" beyond the RDA: implications for optimizing health. Appl Physiol Nutr Metab. 2016;41(5):565-72.
5. Layman DK et al. Defining meal requirements for protein to optimize metabolic roles of amino acids. Am J Clin Nutr 2015;101(Suppl):1330S–8S.
6. Traylor DA et al. Perspective: protein requirements and optimal intakes in aging: are we ready to recommend more than the recommended daily allowance? Adv Nutr 2018;9:1-12.
7. Leidy HJ et al. The role of protein in weight loss and maintenance. Am J Clin Nutr. 2015;101(6):1320S-1329S.
8. Leidy HJ et al. A high-protein breakfast prevents body fat gain, through reductions in daily intake and hunger, in ‘breakfast skipping’ adolescents. Obesity. 2015;23(9):1761-1764.
9. Bauer J et al. Evidence-based recommendations for optimal dietary protein intake in older people: a position paper from the PROT-AGE Study Group. J Am Med Dir Assoc. 2013;14:542-559.
10. Beasley JM et al. Protein intake and incident frailty in the Women’s Health Initiative observational study. J Am Geriatr Soc. 2010;58(6):1063-1071.
11. Wijnhoven HA et al. Development and validation of a short food questionnaire to screen for low protein intake in community-dwelling older adults: The Protein Screener 55+ (Pro55+). PLoS ONE 2018;13(5):e0196406.
12. Agostini D et al. Muscle and bone health in postmenopausal women: role of protein and vitamin D supplementation combined with exercise training. Nutrients 2018;10:1103.
13. Deutz NE et al. Protein intake and exercise for optimal muscle function with aging: recommendations from the ESPEN Expert Group. Clin Nutr. 2014;33:929-936.
14. Volpi E et al. Is the optimal level of protein intake for older adults greater than the recommended dietary allowance? J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2013;68:677-681.
15. Wolfe RR. The role of dietary protein in optimizing muscle mass, function and health outcomes in older individuals. Br J Nutr. 2012;108 Suppl 2:S88-93.
16. Wu, G. Dietary protein intake and human health. Food Funct. 2016, 7, 1251–1265.
17. Shafiee G et al. Prevalence of sarcopenia in the world: A systematic review and meta- analysis of general population studies. J Diabetes Metab Disord. 2017;16:21.
18. Cruz-Jentoft AJ et al. Sarcopenia: European consensus on definition and diagnosis: report of the European Working Group on Sarcopenia in Older People. Age Ageing. 2010;39(4):412-23.
19. Houston DK et al. Dietary protein intake is associated with lean mass change in older, community-dwelling adults: The Health, Aging, and Body Composition (Health ABC) Study. Am J Clin Nutr. 2008;87:150-155.
20. Lochlainn MN et al. Dietary protein and muscle in aging people: the potential role of the gut microbiome. Nutrients. 2018;10:929.
21. Tieland M et al. Protein supplementation increases muscle mass gain during prolonged resistance-type exercise training in frail elderly people: a randomized, double-blind, placebo-controlled trial. J Am Med Dir Assoc. 2012;13(8):713-9.
22. Tieland M et al. Protein supplementation improves physical performance in frail elderly people: a randomized, double-blind, placebo-controlled trial. J Am Med Dir Assoc. 2012;13:720-726.
23. Shams-White MM et al. Dietary protein and bone health: a systematic review and meta-analysis from the National Osteoporosis Foundation. Am J Clin Nutr. 2017;105:1528-43.
24. Durosier-Izart C et al. Peripheral skeleton bone strength is positively correlated with total and dairy protein intakes in healthy postmenopausal women. Am J Clin Nutr 2017;105:513-25.
25. Antonio J et al. High protein consumption in trained women: bad to the bone? J Int Soc Sports Nutr. 2018;15:6.
26. Shams-White MM et al. Animal versus plant protein and adult bone health: a systematic review and meta-analysis from the National Osteoporosis Foundation. PLoS One. 2018;13(2):e0192459.
27. Mangano KM et al. Dietary protein is beneficial to bone health under conditions of adequate calcium intake: an update on clinical research. Curr Opin Clin Nutr Metab Care. 2014;17(1):69-74.
28. Heaney RP. Protein intake and bone health: the influence of belief systems on the conduct of nutritional science. Am J Clin Nutr. 2001;73:5-6.
29. Langsetmo L et al. High dairy protein intake is associated with greater bone strength parameters at the distal radius and tibia in older men: a cross-sectional study. Osteoporos Int. 2018;29(1):69-77.
30. Jäger R et al. International Society of Sports Nutrition Position Stand: protein and exercise. J Int Soc Sports Nutr. 2017;14:20.
31. Kerksick CM et al. ISSN exercise & sports nutrition review update: research & recommendations. J Int Soc Sports Nutr. 2018;15(1):38.
32. Joy JM et al. The effects of 8 weeks of whey or rice protein supplementation on body composition and exercise performance. Nutr J. 2013;12:86-93.
33. Kalman DS. Amino acid composition of an organic brown rice protein concentrate and isolate compared to soy and whey concentrates and isolates. Foods. 2014;3:394-402.
34. Babault N et al. Pea proteins oral supplementation promotes muscle thickness gains during resistance training: a double-blind, randomized, placebo-controlled clinical trial vs. whey protein. J Int Soc Sports Nutr. 2015;12(1):3.
35. Clifton PM et al. Long term weight maintenance after advice to consume low carbohydrate, higher protein diets–a systematic review and meta analysis. Nutr Metab Cardiovasc Dis. 2014;24(3):224-235.
36. Frestedt JL et al. A whey-protein supplement increases fat loss and spares lean muscle in obese subjects: a randomized human clinical study. Nutr Metab (Lond). 2008;5:8.
37. Weigle DS et al. A high-protein diet induces sustained reductions in appetite, ad libitum caloric intake, and body weight despite compensatory changes in diurnal plasma leptin and ghrelin concentrations. Am J Clin Nutr. 2005l;82(1):41-8.
38. Leidy HJ et al. Increased dietary protein consumed at breakfast leads to an initial and sustained feeling of fullness during energy restriction compared to other meal times. Br J Nutr. 2009;101(6):798-803.
39. Marsh KA et al. Protein and vegetarian diets. Med J Aust. 2013;199(4 Suppl):S7-S10.
40. Laviolette L et al. Combined effect of dietary supplementation with pressurized whey and exercise training in chronic obstructive pulmonary disease: A randomized, controlled, double-blind pilot study. J Med Food. 2010;13:589-598.
41. Lands LC et al. Dietary supplementation with pressurized whey in patients with cystic fibrosis. J Med Food. 2010;13:77-82.
42. van Anholt RD et al. Specific nutritional support accelerates pressure ulcer healing and reduces wound care intensity in non-malnourished patients. Nutrition. 2010;26(9):867-72.
43. Fekete ÁA et al. Whey protein lowers blood pressure and improves endothelial function and lipid biomarkers in adults with prehypertension and mild hypertension: results from the chronic Whey2Go randomized controlled trial. Am J Clin Nutr. 2016;104(6):1534-1544.
44. Bernstein AM et al. Major dietary protein sources and risk of coronary heart disease in women. Circulation 2010;122(9):876-883.
45. Teunissen-Beekman KF et al. Protein supplementation lowers blood pressure in overweight adults: effect of dietary proteins on blood pressure (PROPRES), a randomized trial. Am J Clin Nutr 2012;95:966–71.
46. Pal S et al. The chronic effects of whey proteins on blood pressure, vascular function, and inflammatory markers in overweight individuals. Obesity (Silver Spring). 2010;18(7):1354-9.
47. Pal S et al. The effects of whey protein on cardiometabolic risk factors. Obes Rev. 2013;14(4):324-43.
48. Marckmann P et al. High-protein diets and renal health. J Ren Nutr. 2015;25(1):1-5.
49. Schwingshackl L et al. Comparison of high vs. normal/low protein diets on renal function in subjects without chronic kidney disease: a systematic review and meta-analysis. PLoS One. 2014;9(5):e97656.
50. Martin WF et al. Dietary protein intake and renal function. Nutr Metab (Lond). 2005;2:25.
51. Pasin G et al. Dairy foods and dairy proteins in the management of type 2 diabetes: a systematic review of the clinical evidence. Adv Nutr. 2015;6:245-259.
52. McGregor RA et al. Milk protein for improved metabolic health: a review of the evidence. Nutr Metab (Lond) 2013;10:46.
53. Almario RU et al. Glucose-lowering effect of whey protein depends upon clinical characteristics of patients with type 2 diabetes. BMJ Open Diab Res Care 2017;5:e000420.
54. Mangano KM et al. Bone mineral density and protein derived food clusters from the Framingham Offspring Study. J Acad Nutr Diet. 2015;115(10):1605-1613.
55. Gregorio L et al. Adequate dietary protein is associated with better physical performance among post-menopausal women 60-90 years. J Nutr Health Aging. 2014;18:155-160.