Mogelijk gemaakt door:

Metabool syndroom X en insulineresistentie

Metabool syndroom X en insulineresistentie

01-jan-2015

Samenvatting

De Wereldgezondheidsorganisatie voorspelt dat het aantal diabetici wereldwijd zal verdubbelen van 143 miljoen in 1997 naar 300 miljoen mensen in het jaar 2025. Het overgrote deel heeft diabetes type 2 met insulineresistentie. Hadden aanvankelijk alleen oudere mensen diabetes type 2 (vandaar de naam ouderdomsdiabetes), de laatste jaren wordt de ziekte steeds vaker bij dertigers en zelfs bij kinderen gediagnostiseerd. Dit komt mede door toename van overgewicht en inactiviteit bij kinderen. Van de mensen met insulineresistentie en syndroom X krijgt uiteindelijk 20% diabetes type 2. Uit de toename van het aantal mensen met diabetes type 2 kan worden afgeleid, dat het aantal mensen met syndroom X navenant stijgt.

Deze uitgave van de stichting OrthoKennis richt zich op het belangrijke verschijnsel insulineresistentie en het daarmee samenhangende metabool syndroom X. In de literatuur vinden we verschillende benamingen voor het metabool syndroom X, het wordt ook het insulineresistentie syndroom, syndroom X, prediabetes of dysmetabool syndroom van Reaven genoemd. Syndroom X hebben we vaak mede aan onszelf te wijten; we eten ongezond en te veel, we bewegen te weinig, zijn te dik, roken en leven onder een voortdurende stress. Erfelijke aanleg is daarnaast een belangrijke factor. Gerald Reaven, artsonderzoeker aan Stanford University in Californië, maakte voor het eerst melding van syndroom X in 1988. Hij beschreef de volgende centrale kenmerken van deze stofwisselingsstoornis: insuline- ongevoeligheid (insulineresistentie), te veel insuline in het bloed (hyperinsulinemie), een ontregelde controle van de bloedsuikerspiegel (glucose-intolerantie), verhoging van de bloeddruk (hypertensie), een verstoorde vetbalans in het bloed (dyslipidemie) en (neiging tot) overgewicht. Nieuwe kenmerken van syndroom X volgden, maar daarover later meer.

Syndroom X leidt tot een versnelde veroudering en is de stille voorbode van aandoeningen zoals diabetes type 2, harten vaatziekten, obesitas (vetzucht), jicht, vruchtbaarheidsproblemen, chronische vermoeidheid, bepaalde typen kanker (waaronder borstkanker en dikkedarmkanker), osteoporose en de ziekte van Alzheimer. Door de moeilijker te reguleren en sterker schommelende bloedglucosespiegel kunnen klachten optreden die door orthomoleculaire behandelaars meestal geschaard worden onder de noemer hypoglycemie. Hiertoe behoren stemmingswisselingen, concentratieproblemen, wazig zien, een slecht geheugen, slapeloosheid, behoefte aan zoetigheid, hoofdpijn, hartkloppingen, vermoeidheid, zweten, duizeligheid, geïrriteerdheid en trillen voor het eten en slaperigheid na het eten. Naar schatting 25 tot 35% van alle volwassenen heeft insulineresistentie en kenmerken van syndroom X en zelfs (dikke) kinderen kunnen syndroom X hebben. Stelt u zich voor: minimaal een kwart van uw patiënten heeft het insulineresistentie syndroom! Waarschijnlijk is het een nog groter percentage, tenslotte zoeken mensen die blaken van gezondheid u niet op. Bij veel chronische aandoeningen kunt u zich derhalve afvragen of syndroom X op de achtergrond meespeelt. Dit biedt u belangrijke aanknopingspunten voor de behandeling.

Met een goed dieet, de juiste voedingssupplementen en meer beweging kunnen insulineresistentie en hyperinsulinemie meestal teruggedrongen worden. Hierdoor verbeteren de andere kenmerken van syndroom X hetgeen het ziekteverloop belangrijk kan beïnvloeden. Het screenen op insulineresistentie en syndroom X bij mensen zonder klachten biedt bovendien de mogelijkheid tot preventie van veel voorkomende chronische ziekten en vergroot de kans op een lang en gezond leven!

Constante bloedglucosespiegel noodzaak

Voor de homeostase, het in evenwicht houden van de lichaamsfuncties, is het heel belangrijk dat de bloedsuikerspiegel constant is (tussen 5 en 10 mmol per liter). Glucose kan de meeste lichaamscellen binnen via zogenaamde glucosetransporters, eiwitstructuren in de celmembraan die de glucose vrijelijk de cel in laten gaan. In de cel wordt de glucose omgezet en verbruikt voor de productie van energie. Bij de juiste bloedglucosespiegel is de concentratie glucose buiten de cel steeds iets hoger dan in de cellen en neemt de cel per saldo glucose op (passieve diffusie). De weefsels met een groot glucoseverbruik (nieren, alvleesklier, darmweefsel, hersenen) hebben glucosetransporters waar snel veel glucose doorheen kan terwijl de glucosetransporters van weefsels met een laag glucoseverbruik minder glucose doorlaten. Vooral de hersenen zijn grootverbruiker van bloedglucose. Hun functioneren is totaal afhankelijk van een optimale bloedglucosespiegel omdat ze niet kunnen terugvallen op alternatieve energiebronnen zoals vetten of eiwitten en de weefselopslag van glucose beperkt is.

Als de bloedglucosespiegel te hoog wordt dan komt te veel glucose de cel binnen, wat schadelijk is voor de cel. Er treedt ook in het bloed vaker een reactie op tussen glucose en eiwitten (glycatie) hetgeen tot de vorming leidt van uiterst giftige AGE’s (advanced glycation end products). Deze bevorderen veroudering en degeneratie van weefsels, produceren veel vrije radicalen en zijn ontstekingsbevorderend. Is er te weinig glucose in het bloed dan verhongeren de cellen. Er is dus veel aan gelegen de bloedglucosespiegel constant te houden. Hiervoor zijn de alvleesklierhormonen insuline en glucagon verantwoordelijk. Hun concentratie in het bloed wordt door allerlei factoren beïnvloed waaronder de bloedglucosespiegel van het moment, de activiteit van het sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel en de afgifte van bepaalde darmhormonen.

Insuline komt in actie als de bloedsuikerspiegel te hoog dreigt te worden zoals na het eten van koolhydraten. Het zet de insulinegevoelige cellen (spier-, lever- en vetcellen) als het ware open voor glucose door zich te binden aan de celreceptoren. Deze weefsels slaan de overtollige glucose op voor later gebruik in de vorm van glycogeen en (vooral) vetten. Dreigt de bloedglucosespiegel te laag te worden (bijvoorbeeld ‘s nachts) dan zorgt glucagon dat de lever voldoende glucose afgeeft aan het bloed. Deze glucose is afkomstig uit de glycogeenvoorraad of wordt gesynthetiseerd uit eiwitten, lactaat of glycerol (neoglucogenese). Idealiter schommelt de bloedglucosespiegel nauwelijks en is de insuline-afgifte niet hoger dan strikt noodzakelijk.

Wat is insulineresistentie?

Bij insulineresistentie reageren aanvankelijk de levercellen, daarna de spiercellen en tot slot ook de vetcellen minder goed op insuline. Hierdoor wordt de overtollige glucose na de maaltijd minder makkelijk de cellen ingesluisd. Om te zorgen dat de cellen toch glucose gaan opnemen geeft de alvleesklier meer insuline af (hyperinsulinemie). Dit compensatiemechanisme waarborgt een normale bloedsuikerspiegel. Helaas houden insulineresistentie en de daarop volgende insulinestijging elkaar in stand en verergert de situatie gaandeweg. Insuline dient de glucoseproductie in de lever te remmen.

Als de levercellen insulineresistent zijn geworden ontbreekt dit terugkoppelingsmechanisme en geeft de lever glucose aan het bloed af als het helemaal niet nodig is. De glucosebelasting neemt toe en leidt tot een hogere insulinespiegel. De levercellen gaan zich nog meer afsluiten voor insuline. De spiercellen kunnen de glucose op den duur ook moeilijk opnemen. De vetcellen zijn daartoe het langst in staat en krijgen veel meer glucose aangeboden dan normaal. Daarom worden insulineresistente mensen steeds dikker, mede doordat insuline de vetafbraak ook nog eens remt. De vetophoping in de buikstreek neemt met name toe, omdat dat vetweefsel de grootste stofwisselingsactiviteit heeft. Tenslotte worden ook de vetcellen resistent. Als de insulineproductie uiteindelijk door uitputting van de bètacellen in de alvleesklier onvoldoende is om de insulineresistentie te overwinnen, dan stijgt de bloedsuikerspiegel (hyperglycemie) en is er sprake van diabetes type 2. Een te hoge glucoseopname door bètacellen (door een milde bloedglucosestijging) kan leiden tot beschadiging van de bètacellen en geleidelijke daling van de insulineproductie.

Suikerziekte ontstaat bij 20% van de mensen met insulineresistentie. Bij hen is de insulineproductie laag, normaal of hoog, maar onvoldoende om de bloedglucosespiegel voldoende onder controle te houden. Bij de meeste mensen komt het niet zo ver en blijft het evenwicht tussen insulineresistentie en hyperinsulinemie dusdanig dat de glucosespiegel binnen de normale grenzen blijft. Wel schommelt de bloedglucosespiegel meer en kan soms wat aan de lage kant zijn wat hypoglycemieklachten oplevert. Vaak stijgt de nuchtere glucosespiegel geleidelijk en/of stijgt de glucosespiegel sterker na het eten van koolhydraten (postprandiale hyperglycemie).

Waardoor ontstaat insulineresistentie?

Veel onderzoek is gedaan naar factoren die insulineresistentie bevorderen. De kans op insulineresistentie is deels gebaseerd op erfelijke aanleg. Een indicatie is dat in een familie vaak vroegtijdige hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk en ouderdomsdiabetes voorkomen. Het is bijvoorbeeld bekend dat eerstegraads familieleden van mensen met ouderdomsdiabetes vaker glucose-intolerantie hebben (meer moeite om de bloedglucose in het gareel te houden). Daarnaast spelen leefstijlfactoren een prominente rol; syndroom X ontstaat in de meeste gevallen door de interactie tussen erfelijke aanleg (nature) en levensstijl (nurture). Hoe meer aanleg voor insulineresistentie, des te groter is de impact van leefstijlfactoren op het ontstaan van syndroom X.

Factoren die insulineresistentie bevorderen

Verkeerde eetgewoonten: ongezond is vooral te veel eten, te veel (geraffineerde) koolhydraten, te veel verzadigde vetten en transvetten, te veel alcohol, koffie en junkfood, te weinig vezels en een te lage inname van belangrijke vitaminen, mineralen en essentiële vetzuren (met name omega-3-vetzuren). Het is bewezen dat een dieet rijk aan verzadigde vetten en geraffineerde koolhydraten insulineresistentie bevordert door het herhaaldelijk opjagen van de insulinespiegel en leidt tot symptomen van syndroom X. Voeding die de insulinespiegel zo min mogelijk laat stijgen is het best. Matig alcoholgebruik (1-2 consumpties per dag) zou gunstig zijn. Het verbetert de insulinegevoeligheid, verlaagt de nuchtere insulinespiegel en verhoogt de HDL-cholesterolspiegel. Een hogere inname van alcohol daarentegen is ongunstig en draagt bij aan insulineresistentie en syndroom X, mede doordat er sneller vitaminen- en mineralentekorten ontstaan.

Overgewicht en vetzucht: met name vetophoping in de buikstreek is geassocieerd met insulineresistentie. Insulineresistentie bevordert overgewicht, overgewicht leidt tot toename van de insulineresistentie doordat het vetweefsel meer vrije vetzuren in circulatie brengt. Deze vetzuren worden verbrand in de spieren en lever ten koste van glucose, wat de glucosespiegel doet stijgen. Bovendien zetten de vrije vetzuren de lever aan meer glucose aan het bloed af te geven. Wel belangrijk om te onthouden is dat niet iedereen met overgewicht insulineresistentie heeft en dat niet iedereen die insulineresistent is overgewicht heeft. Een zittende leefstijl is erg ongunstig voor de insulinegevoeligheid. Aangezien kinderen en jongeren steeds minder sporten en vaker overgewicht hebben, krijgen mensen op steeds jongere leeftijd met syndroom X te maken.

Chronische stress: een verhoogde cortisolen (nor)epinefrinespiegel bevorderen insulineresistentie en stijging van de bloedglucosespiegel. Hyperinsulinemie activeert het sympathisch zenuwstelsel weer. Fysiek en mentaal uitgeput zijn in combinatie met plotselinge woede aanvallen kan een teken zijn van het insulineresistentie syndroom. Roken is een sterke prikkel voor insulineresistentie. Uit onderzoek blijkt dat veel rokers dyslipidemie en hyperinsulinemie hebben. Vooral voor mensen met diabetes type 2 (van wie meer dan 80% insulineresistentie heeft) is roken funest.

Overige factoren: Slaaptekort is geassocieerd met insulineresistentie. Leeftijd: boven veertig jaar neemt het percentage mensen met insulineresistentie door hormonale veranderingen toe. Een overactief immuunsysteem: acute en chronische infecties en ontstekingen of een tekort aan omega-3-vetzuren bevorderen insulineresistentie. Zwangerschap: vooral het 2e en 3e trimester neemt de insulineresistentie toe wat kan leiden tot zwangerschapsdiabetes. Als een vrouw zwangerschapsdiabetes heeft gehad, is de kans groot dat zij syndroom X heeft of later ontwikkelt. Medicijngebruik: de anticonceptiepil, corticosteroïden, antipsychotica, antidepressiva en protease-remmers bevorderen insulineresistentie. Ter wereld komen met een laag geboortegewicht door ondervoeding in-utero vergroot de kans om op volwassen leeftijd (vroegtijdig) syndroom X te ontwikkelen. Juist deze mensen doen er goed aan overgewicht op volwassen leeftijd te vermijden ter preventie van diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. Mensen die als kind kanker hebben gehad hebben meer kans later syndroom X te ontwikkelen. Bepaalde ziekten (bijvoorbeeld cystische fibrose) kunnen gepaard gaan met een verhoogde insulineresistentie.

Voedingsstoffen die helpen om insulineresistentie tegen te gaan

Naast een gezonde leefstijl en eetgewoonten zijn er een aantal voedingsstoffen die helpen om de insulineresistentie tegen te gaan, de insulinespiegel te verlagen en de glucosestofwisseling te verbeteren. Chroom, magnesium, zink, kalium en pyridoxine zijn essentieel voor de productie van insuline door de alvleesklier. Insulineresistentie vergroot het tekort aan deze stoffen, waardoor de alvleesklier steeds moeilijker aan de verhoogde insulinebehoefte kan voldoen en de dreiging van ouderdomsdiabetes steeds dichterbij komt. Borium is betrokken bij de stofwisseling van glucose en vetten en de werking van insuline, calcium en magnesium.(1) Magnesium, zink en vitamine B6 ondersteunen (samen met omega-3-vetzuren) de productie van prostaglandine E1, een lokale boodschapperstof die de stollingsneiging vermindert, de vaatverwijding bevordert, ontstekingsremmend werkt en de insulinewerking ondersteunt.

Alfa-liponzuur gaat de vorming van AGE’s (advanced glycation end products) tegen. Deze AGE’s ontstaan door de reactie tussen glucose en eiwitten (glycatie). Ze zorgen voor veroudering en degeneratie van weefsels, een hogere belasting met vrije radicalen en een sterke ontstekingsrespons. Daarnaast heeft alfa-liponzuur een insuline-achtige werking, waardoor de glucosespiegel daalt. Tevens verbetert alfa-liponzuur de glucoseverbranding in de mitochondria.(4,5) De vet- en wateroplosbare antioxidant beschermt de kleine bloedvaten tegen de gevolgen van een te hoge bloedglucosespiegel. Alfa-liponzuur recycled vitamine C, vitamine E en glutathion zodat deze opnieuw beschikbaar zijn als antioxidant.Door suppletie met alfa-liponzuur stijgt de concentratie coenzym Q10 en glutathion in de cellen.(6)

Chroom is een belangrijk mineraal voor de glucose- en vetstofwisseling en helpt bij het in toom houden van de eetlust. Het is onderdeel van de glucosetolerantie factor (GTF) dat nodig is voor een normale insulinewerking. Een aanzienlijk deel van de bevolking heeft een te lage chroominname door de onvolwaardige voeding die zij nuttigen. Stress verhoogt de chroombehoefte. Een chroomtekort leidt tot een verminderde glucosetolerantie, insulineresistentie en een verhoogde insuline-, cholesterol- en triglyceridenspiegel in het bloed.(7) Suppletie met chroom keert dit proces om.(2,8)Chroom kan de behoefte aan insuline bij diabetici verlagen.

Magnesium is essentieel voor de aanmaak van insuline en een normale insulinegevoeligheid van weefsels.(2) Kenmerkend voor syndroom X en insulineresistentie is het lage magnesiumgehalte in de cellen. Het magnesiumgebrek draagt onder meer bij aan het ontstaan van hypertensie, kransvatziekte, dyslipidemie, verhoging van de oxidatieve stress en stijging van C-reactive protein (een ontstekingsmarker geassocieerd met syndroom X).(9,10,11) Een Westers, onvolwaardig dieet arm aan magnesium vergroot de insulineresistentie. Insulineresistentie en stress leiden op hun beurt tot magnesiumverlies. Deze vicieuze cirkel wordt doorbroken door het aanbieden van magnesium dat zeer snel door cellen wordt opgenomen (in een ionische, vrije vorm als elektrisch geladen deeltjes).

Selenium verbetert de levervetstofwisseling, beschermt het LDL-cholesterol tegen oxidatie en gaat atherosclerose tegen. Bovendien helpt selenium bij het verlagen van de glucose- en insulinespiegel.(2) Selenium werkt beter in combinatie met vitamine E en vitamine C. Vitamine C is betrokken bij de koolhydraaten vetstofwisseling en de afbraak van cholesterol in galzouten.

Vitamine C is een belangrijke wateroplosbare antioxidant, beschermt de bloedvaten tegen aderverkalking, gaat trombose tegen en is essentieel voor een normale vaatverwijding.(12) Een dosis van minimaal 500 mg vitamine C per dag verbetert de bloeddruk. (2,13) Vitamine C verbetert de chroomopname. Vitamine E en magnesium gaan leververvetting door een afwijkend vetmetabolisme bij overgewicht en syndroom X tegen.(14) Insulineresistentie gaat vaak gepaard met een lagere vitamine Espiegel.( 15) De vetoplosbare antioxidant vitamine E gaat hart- en vaatziekten en diabetes (complicaties) tegen en remt de vorming van ontstekingsbevorderende cytokines.(16,17) Vitamine E beschermt de insulineproducerende bètacellen tegen vrije radicalen en andere oxiderende stoffen.

Vitamine B6 is betrokken bij de synthese van insuline en glucagon. Een vitamine- B6-tekort bevordert glucose-intolerantie en vergroot de kans op diabetes type 2.

Kalium ondersteunt de insulinewerking en helpt bij het normaliseren van de bloeddruk, vooral bij een kaliumtekort of een verminderde uitscheiding van natrium, zoals bij syndroom X.(18) Stress verhoogt de kaliumbehoefte.

Zink is essentieel voor de productie van insuline, heeft zelf een insuline-achtige activiteit en potentieert de werking van insuline.(19) Een zinktekort is geassocieerd met een verminderde glucosetolerantie, een te hoge triglyceriden- en cholesterolspiegel, hypertensie, diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. Onderzoekers vermoeden dat een zinktekort leidt tot een verhoogde productie van TNF-alfa (tumor necrosis factor alfa) en interleukine-1. Van beide ontstekingsbevorderende cytokines is vastgesteld dat hun vorming vaak verhoogd is bij syndroom X.

Chloride kan bestaan als een elektrolyt; een elektrisch geladen, ionisch deeltje dat van nature in ons lichaam voorkomt (0,15% van het lichaamsgewicht). Dit chloride is iets heel anders dan chloor (Cl2) dat giftig is of chloorbleekwater, dat uit verdunde hypochloriet (ClO-) bestaat. Chloride stimuleert de vorming van maagzuur (HCl ofwel zoutzuur/ waterstofchloride) en spijsverteringssappen door de alvleesklier. Met het ouder worden neemt de maagzuurvorming vaak af wat niet goed is voor de spijsvertering en de opname van stoffen uit voeding en voedingssupplementen. Naast talloze andere functies is chloride ook belangrijk voor het zuur-base evenwicht en de vloeistofbalans in ons lichaam.

Verder Lezen

Meer informatie over syndroom X vindt u in de volgende boeken:

Syndrome X, the silent killer: the new heart disease risk Gerald M. Reaven, Terry Kristen Strom en Barry Fox. Uitgegeven door Fireside, ISBN-0684868636 (augustus 2001).Dit toegankelijke boek is geschreven voor behandelaars en consumenten en legt uit wat syndroom X inhoudt en wat je er aan kunt doen. Gerald Reaven, artsonderzoeker aan Stanford University, Californië en ontdekker van syndroom X legt uit waarom een vetarm, koolhydraatrijk dieet ongezond is als je syndroom X hebt en waarom het syndroom X dieet wel werkt.

Insulin Resistance: the Metabolic Syndrome X door Gerald M. Reaven, Ami Laws (editors). Uitgegeven door Humana Press, ISBN-0896035883 (april 1999). Dit boek geeft een goed overzicht van de huidige wetenschappelijke kennis over insulineresistentie, syndroom X en de daaruit voortvloeiende typische Westerse beschavingsziekten zoals hart- en vaatziekten, kanker en ouderdomsdiabetes. Dit helaas prijzige boek is een aanwinst voor degenen die geïnteresseerd zijn in de wetenschappelijke details achter syndroom X.

Informatieve (wetenschappelijke) artikelen op het internet:

  • Krentz AJ. Fortnightly review: insulin resistance. BMJ 1996(313):1385-1389. http:// bmj.com/cgi/content/full/313/7069/1385
  • Saydah SH, Loria CM, Eberhardt MS et al. Subclinical states of glucose intolerance and risk of death in the U.S. Diabetes Care 24:447-453. http://care.diabetesjournals. org/cgi/reprint/24/ 3/447.pdf
  • Reaven GM, Chen YI. Insulin resistance, its consequences, and coronary heart disease: must we choose one culprit? Circulation 1996(93):1780-1783. http://circ.ahajournals. org/cgi/content/full/93/10/1780
  • Andreas Festa A, D’Agostino R, Howard G et al. Chronic subclinical inflammation as part of the insulin resistance syndrome : the insulin resistance atherosclerosis study (IRAS). Circulation 2000(102):42-47. http:// circ.ahajournals.org/cgi/reprint/102/1/42. pdf
  • Blackburn GL, Bevis LC. The obesity epidemic: prevention and treatment of the metabolic syndrome. www.medscape. com/viewprogram/2015_pnt (aanmelden bij www.medscape.com noodzakelijk)
  • Executive Summary of the Third Report of the National Cholesterol Education Program (NCEP) Expert Panel on Detection, Evaluation, and Treatment of High Blood Cholesterol in Adults (Adult Treatment Panel III). JAMA 2001;285:2486-2497. http://jama.amaassn. org/issues/v285n19/fpdf/jsc10094.pdf

Referenties

  1. Nielsen FH. The emergence of boron as nutritionally important throughout the life cycle. Nutrition 2000;16(7-8):512-4.
  2. Roberts K, Dunn K, Jean SK et al. Syndrome X: medical nutrition therapy. Nutr Rev 2000;58(5):154- 159.
  3. Kelly GS. Insulin resistance: lifestyle and nutritional interventions. Altern Med Rev 2000;5(2):109-132.
  4. Estrada DE, Ewart HS, Tsakiridis T, et al. Stimulation of glucose uptake by the natural coenzyme alpha-lipoic acid/thioctic acid: participation of elements of the insulin signaling pathway. Diabetes 1996;45:1798-1804.
  5. Konrad T, Vicini V, Kusterer K et al. Alpha-lipoic acid treatment decreases serum lactate and pyruvate concentrations and improves glucose effectiveness in lean and obese patients with type 2 diabetes. Diabetes Care 1999;22(2):280-287.
  6. Anon. Alpha-Lipoic acid. Altern Med Rev 1998;3(4):308-10.
  7. Vincent JB. The biochemistry of chromium. J Nutr 2000;130:715-8.
  8. Althius MD, Jordon NE, Ludington EA, Wittes JT. Glucose and insulin responses to dietary chromium supplements: a meta-analysis. Am J Clin Nutr 2002;76:148-55.
  9. Kosch M, Hausberg M, Westermann G, et al. Alterations in calcium and magnesium content of red cell membranes in patients with primary hypertension. Am J Hypertens 2001;14(3):254-8.
  10. Guerrero-Romero F, Rodriguez-Moran M. Relationship between serum magnesium levels and C-reactive protein concentration, in nondiabetic, non-hypertensive obese subjects. Int J Obes Relat Metab Disord 2002;26(4):469-74.
  11. Guerrero-Romero F, Rodriguez-Moran M. Hypomagnesemia is linked to low serum HDL-cholesterol irrespective of serum glucose values. J Diabetes Complications 2000;14(5):272-6.
  12. Salonen JT, Nyyssonen K, Salonen R et al. Antioxidant Supplementation in Atherosclerosis Prevention (ASAP) study: a randomized trial of the effect of vitamins E and C on 3-year progression of carotid atherosclerosis. J Intern Med 2000;248:377-86.
  13. Duffy SJ, Gokce N, Holbrook M et al. Treatment of hypertension with ascorbic acid. Lancet 1999;354(9195):2048-9.
  14. Patrick L. Nonalcoholic fatty liver disease: relationship to insulin sensitivity and oxidative stress. Treatment approaches using vitamin E, magnesium, and betaine. Altern Med Rev 2002;7(4):276-91.
  15. Facchini FS, Humphreys MH, DoNascimento CA et al. Relation between insulin resistance and plasma concentrations of lipid hydroperoxides, carotenoids, and tocopherols. Am J Clin Nutr 2000;72(3):776-9.
  16. Paolisso G, D’Amore A, Giugliano D, et al. Pharmacologic doses of vitamin E improve insulin action in healthy subjects and non-insulin-dependent diabetic patients. Am J Clin Nutr 1993;57:650-6.
  17. Devaraj S, Jialal I. Low-density lipoprotein post-secretory modification, monocyte function, and circulating adhesion molecules in type 2 diabetic patients with and without macrovascular complications: the effect of alpha-tocopherol supplementation. Circulation 2000;102:191-6.
  18. Whelton PK, He J, Cutler JA, et al. Effects of oral potassium on blood pressure. Meta-analysis of randomized controlled clinical trials. JAMA 1997;277:1624- 32.
  19. Tang X, Shay NF. Zinc has an insulin-like effect on glucose transport mediated by phospho-inositol-3- kinase and Akt in 3T3-L1 fibroblasts and adipocytes. J Nutr 2001;131:1414-20.
Copyright © 2024 Stichting Orthokennis. Alle rechten voorbehouden. Op alle teksten, afbeeldingen, foto's, figuren, tabellen en overige informatie op deze website berust het kopijrecht/auteursrecht. Niets van deze website mag zonder toestemming van stichting Orthokennis worden overgenomen of gekopieerd. Deze informatie mag wel worden bekeken op een scherm, gedownload worden of geprint worden, mits dit geschied voor persoonlijk, informatief en niet-commercieel gebruik, mits de informatie niet gewijzigd wordt, mits de volgende copyright-tekst in elke copy aanwezig is: “Copyright © Stichting Orthokennis”, mits copyright, handelsmerk en andere van toepassing zijnde teksten niet worden verwijderd en mits de informatie niet wordt gebruikt in een ander werk of publicatie in welk medium dan ook.