Metabool syndroom (insulineresistentiesyndroom, syndroom X, dysmetabool syndroom) is geen ziekte, maar een complex van met elkaar samenhangende (metabole) risicofactoren voor diabetes type 2 en hart- en vaatziekten.(1) De diagnose metabool syndroom wordt gesteld aan de hand van vijf criteria (zie hieronder); na jarenlange discussie is hierover internationale consensus bereikt.(2) De belangrijkste kenmerken (risicofactoren) van metabool syndroom zijn een overmaat aan vetweefsel in de buikstreek (abdominale, viscerale obesitas), atherogene dyslipidemie (verhoogde bloedspiegels van triglyceriden, apolipoproteïne-B en compacte [atherogene] LDL-cholesteroldeeltjes en een verlaagde HDL-cholesterolspiegel), een verhoogde bloeddruk en verhoogde (nuchtere) bloedglucosespiegel. Andere (ongunstige) kenmerken van metabool syndroom zijn een chronische laaggradige ontstekingsactiviteit (met verhoogde spiegels van ontstekingsmediatoren zoals C-reactief proteïne, TNF-α, IL-1, IL-6), verhoogde oxidatieve stress, endotheeldisfunctie en een protrombotische toestand (toegenomen stollingsneiging door een snellere klontering van bloedplaatjes en verhoogde spiegels van onder meer PAI-1 [plasma plasminogen activator inhibitor–1] en fibrinogeen). Insulineresistentie en abdominale obesitas zijn waarschijnlijk de belangrijkste oorzaken van het clusteren van deze risicofactoren.
De diagnose metabool syndroom wordt gesteld als minimaal 3 van de 5 criteria aanwezig zijn:(2)
Mensen met metabool syndroom (3-5 criteria) hebben twee keer zoveel kans om in de komende 5 tot 10 jaar hart- en/of vaatziekten te ontwikkelen en vijf keer zoveel kans om diabetes type 2 te krijgen vergeleken met gezonde mensen.(2) Uit een retrospectieve analyse van de West of Scotland Study blijkt zelfs dat mannen die aan 4 of 5 criteria van metabool syndroom voldoen, 25 keer zoveel kans hebben op diabetes en 4 keer zoveel kans op een cardiovasculaire aandoening vergeleken met controles.(3) Bovendien is metabool syndroom geassocieerd met versnelde veroudering en een toegenomen kans op andere (chronische) klachten en (degeneratieve) aandoeningen (zie hieronder).(6) Uit een onderzoek uit 2011 komt naar voren dat mensen met metabool syndroom meer psychische, lichamelijke en psychosociale problemen hebben en een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven ervaren dan mensen zonder metabool syndroom.(7) Of metabool syndroom hiervan de oorzaak is, moet nader worden onderzocht. Het signaleren en behandelen van metabool syndroom biedt in elk geval een uitstekende mogelijkheid om veroudering tegen te gaan en (leeftijdsgerelateerde) ziekten te voorkomen en te vertragen.
De kans op metabool syndroom neemt toe met het ouder worden. De prevalentie van metabool syndroom in Nederland (1994-1998) bedraagt 12% bij mannen en 5% bij vrouwen onder 40 jaar; circa 20% bij mannen en 11% bij vrouwen tussen 40 en 49 jaar en 20-25% bij mannen en vrouwen boven 50 jaar.(8) Dit komt neer op meer dan 1 miljoen Nederlandse volwassenen met metabool syndroom.
Klachten en aandoeningen geassocieerd met metabool syndroom:(1,7,9-11)
Metabool syndroom heeft een sterke genetische component. Sommige mensen hebben vergeleken met anderen een lagere gevoeligheid voor insuline (de mate waarin insuline de bloedglucosespiegel kan verlagen) en/of bezitten genen die predisponeren voor overgewicht en obesitas. Een laag geboortegewicht of een behandeling voor kanker op kinderleeftijd predisponeert ook voor metabool syndroom. Echter, meer dan de helft van de kans op metabool syndroom is te wijten aan een verkeerd voedingspatroon en andere leefstijlgerelateerde factoren. Verschillende combinaties van teveel (geraffineerde) koolhydraten, teveel verzadigde vetten en transvetten, teveel calorieën, onvoldoende groenten en fruit, teveel koffie en/of alcohol, onvoldoende inname van voedingsvezels en essentiële voedingsstoffen, roken, een zittende leefstijl, slaaptekort en chronische stress kunnen de pathofysiologische processen initiëren en versnellen.(1) Metabool syndroom kan worden bevorderd door (bijkomende) psychische en lichamelijke ziekten (waaronder depressie, cystische fibrose, chronische ontstekingsziekten zoals reuma) en door het gebruik van bepaalde medicijnen (antidepressiva, antipsychotica, anticonceptiepil, corticosteroïden, proteaseremmers).(9)
De pathofysiologie van metabool syndroom is complex en is slechts ten dele opgehelderd. Twee elkaar versterkende factoren, insulineresistentie en abdominale obesitas, verklaren voor een groot deel de verschijnselen van metabool syndroom.(1,4,5,12)
Insuline wordt in bètacellen van de alvleesklier geproduceerd en in circulatie gebracht door de alvleesklier als de bloedglucosespiegel te hoog dreigt te worden, zoals na het eten van koolhydraten. Het zet insulinegevoelige cellen (spier-, lever- en vetcellen) als het ware open voor glucose door zich te binden aan insulinereceptoren. Insulinegevoelige weefsels slaan overtollig glucose op voor later gebruik in de vorm van glycogeen en (vooral) vetten. Als de bloedglucosespiegel te laag dreigt te worden dan zorgt glucagon dat de lever voldoende glucose afgeeft aan het bloed. Deze glucose is afkomstig uit de glycogeenvoorraad of wordt gesynthetiseerd uit eiwitten, lactaat of glycerol (gluconeogenese). Idealiter schommelt de bloedglucosespiegel weinig en is de insuline-afgifte niet hoger dan strikt noodzakelijk.
Insulineresistentie houdt in dat insulinegevoelige weefsels (met name lever en spieren) minder goed op insuline reageren. Om te zorgen dat de cellen toch glucose opnemen geeft de alvleesklier meer insuline af (hyperinsulinemie). Dit compensatiemechanisme waarborgt een normale bloedsuikerspiegel. Helaas houden insulineresistentie en de daarop volgende insulinestijging elkaar in stand en verergert de situatie gaandeweg. Diabetes type 2 ontstaat bij ongeveer 20% van de mensen met insulineresistentie. Door ontsteking, oxidatieve beschadiging en uitputting kan de insulineproductie door bètacellen afnemen waardoor onvoldoende insuline beschikbaar is om de bloedglucosespiegel onder controle te houden. Bij 80% van de mensen komt het niet zo ver en blijft het evenwicht tussen insulineresistentie en hyperinsulinemie dusdanig dat de glucosespiegel binnen de normale grenzen blijft. Vaak schommelt de bloedglucosespiegel meer dan normaal; op termijn kan de nuchtere glucosespiegel geleidelijk stijgen en/of stijgt de glucosespiegel na het eten van koolhydraten sterker dan normaal (postprandiale hyperglycemie). Deze (milde) hyperglycemie draagt bij aan aderverkalking, onder meer door de vorming van AGE’s (advanced glycation end products).
Insulineresistentie kan het (directe) gevolg zijn van erfelijke aanleg (verminderde insulinewerking door mutaties van de insulinereceptor of autoantilichamen tegen de insulinereceptor), gebrek aan lichaamsbeweging, ongezonde voeding (veel geraffineerde koolhydraten en verzadigde vetten, tekort aan essentiële voedingsstoffen) en verhoogde spiegels van ontstekingsbevorderende cytokines waaronder TNF-α en IL-6 (door veroudering, chronische ontstekingsziekten of abdominale obesitas). Insulineresistentie kan abdominale obesitas bevorderen; het metabool actieve vetweefsel in de buikstreek is minder snel insulineresistent dan lever en spieren en neemt daardoor naar verhouding meer glucose dan normaal uit het bloed op. Normaliter zijn de spieren verantwoordelijk voor 80% van de insulinegemedieerde glucoseopname.
Erfelijke aanleg voor overgewicht, gebrek aan lichaamsbeweging en overmatig (en ongezond) eten kunnen leiden tot abdominale obesitas en overgewicht. Bij veel mensen is abdominale obesitas eerder oorzaak dan gevolg van metabool syndroom. Bij veel mensen is abdominale obesitas eerder oorzaak dan gevolg van metabool syndroom (zie figuur 1).
Figuur 1. Pathofysiologie van metabool syndroom(1)HTN = hypertensie, IL = interleukine, PAI=pplasminogen-activator inhibitor-1, TNF= tumor necrosis factor
Abdominaal vetweefsel fungeert als een endocrien orgaan en beïnvloedt andere organen door de afgifte van adipokines (leptine, resistine, adiponectine, plasminogen-activator inhibitor-1), ontstekingsbevorderende cytokines (IL-1α, IL-1β, IL-6, TNF-α) en niet-veresterde vetzuren. Adipokines, pro-inflammatoire cytokines en vrije vetzuren induceren insulineresistentie in spieren en lever, wat leidt tot (toename van) hyperinsulinemie en hyperglycemie. Hyperinsulinemie draagt bij aan endotheeldisfunctie en atherogenese. Vrije vetzuren die worden opgenomen door de lever hebben een ongunstige invloed op de glucose- en vetstofwisseling in de lever: er treedt leververvetting op, de lever produceert meer glucose als gevolg van insulineresistentie (hetgeen bijdraagt aan hyperglycemie), de HDL-cholesterolspiegel daalt en de spiegels van LDL-cholesterol, triglyceriden en apolipoproteïne-B stijgen.
De kans op hart- en vaatziekten neemt toe door chronische laaggradige ontsteking, toename van oxidatieve stress en endotheeldisfunctie. Insulineresistentie en hyperinsulinemie verhogen de bloeddruk onder meer door endotheeldisfunctie, verlaging van het intracellulaire magnesiumgehalte, verlaging van de natriumuitscheiding door de nieren en activering van het sympathische zenuwstelsel.
Aangezien metabool syndroom een multifactoriële aandoening is, dient de behandeling ervan op verschillende pijlers te berusten.
Gebrek aan lichaambeweging bevordert insulineresistentie, nog los van eventuele gewichtstoename door een disbalans tussen energie-inname en energieverbruik. Zittende bezigheden zijn overigens iets minder ongezond als iemand geregeld opstaat en wat beweging neemt.(13) Professor Blair van de universiteit van Denton noemt metabool syndroom het ‘physical inactivity syndrome’, aangezien alle vijf criteria van metabool syndroom gecorreleerd zijn aan lichamelijke inactiviteit.(14) Meer beweging verbetert de lichamelijke conditie significant en verlaagt de sterftekans.(14,15) Mannen met diabetes type 2 (en metabool syndroom) hebben bij een slechte lichamelijke conditie zes tot zeven keer meer kans te overlijden aan hart- en vaatziekten dan bij een goede conditie.(14)
Bij obese kinderen, die gedurende 8 weken drie uur per week onder begeleiding trainden (maar niet op dieet waren), verbeterden insulinegevoeligheid en conditie significant zonder veranderingen in de lichaamssamenstelling.(16) Regelmatig bewegen is een voorwaarde voor een blijvend effect op de insulinegevoeligheid. De aanbeveling is om (liefst) elke dag ten minste gedurende dertig minuten te fietsen of stevig door te wandelen.
Afvallen verbetert insulinegevoeligheid en bloedlipiden bij mensen met metabool syndroom en overgewicht of obesitas. Overigens, een normaal lichaamsgewicht is niet per definitie gezond. Mensen met een normaal lichaamsgewicht kunnen een te hoog vetpercentage hebben (>26% bij mannen, >38% bij vrouwen); zij hebben net zoals mensen met overgewicht een grotere kans op metabool syndroom door verhoogde spiegels van bloedlipiden en ontstekingsmediatoren.(17) Een te hoog vetpercentage bij een normaal lichaamsgewicht wordt ‘normal weight obesity’ (NWO) genoemd.(18)
Lees ook ‘Gezond gewicht dankzij citrusvruchtenextract’.
Voldoende slaap en ontspanning helpen metabool syndroom terug te dringen. Chronische stress verhoogt de cortisolspiegel, wat leidt tot verhoging van de bloedglucosespiegel, insulineresistentie, hyperinsulinemie en toename van de ontstekingsactiviteit. Hyperinsulinemie activeert het sympathische zenuwstelsel en houdt stress in stand. Cortisol stimuleert vetopslag in de buikstreek en buikvet verhoogt de cortisolspiegel; beide dragen bij aan metabool syndroom. In een studie uit 2011 is aangetoond dat meditatie (twee keer daags 15 tot 20 minuten) helpt om psychische stress te verminderen en parameters van metabool syndroom te verbeteren; de onderzoekers zagen significante verbeteringen in stemming, lichaamsgewicht, diastolische bloeddruk, triglyceridenspiegel en endotheelfunctie.(19)
Roken is sterk af te raden. Roken bevordert insulineresistentie, verhoogt de triglyceridenspiegel, verlaagt de HDL-spiegel en zorgt voor kleinere (atherogene) LDL-deeltjes.(20) Daarnaast zijn bij rokers verhoogde serumspiegels van fibrinogeen (een stollingseiwit), C-reactief proteïne (een ontstekingseiwit) en homocysteïne gevonden, factoren die metabool syndroom en hart- en vaatziekten bevorderen.(21)
Mensen met (aanleg voor) metabool syndroom hebben volwaardige voeding nodig met een lage glycemische lading, dat wil zeggen (vezelrijke) voeding met complexe koolhydraten die relatief langzaam door het lichaam worden verteerd en de bloedglucosespiegel na het eten niet te snel laat stijgen.(22) Diëten die geschikt zijn voor mensen met (aanleg voor) metabool syndroom zijn het mediterrane dieet, vegetarische dieet, DASH (Dietary Approaches to Stop Hypertension) dieet, (gemodificeerde) Atkins dieet en paleolithische dieet (oerdieet).(1,23-25) Een eiwitrijk, (koolhydraatbeperkt, licht vetbeperkt) dieet met een lage glycemische lading, zoals het Atkins dieet en paleolithische dieet, zorgt voor meer gewichtsverlies en verlaagt het risico van terugval na een periode van afvallen (het beruchte jojo-effect) beter dan andere type diëten.(26,27) Eiwitten geven aanvankelijk een beter verzadigingsgevoel en verlagen de eetlust meer dan vetten en koolhydraten, waardoor een caloriebeperkt dieet gemakkelijker is vol te houden. Bovendien kost het meer energie om eiwitten te verteren en afvalproducten af te voeren, vergeleken met vetten en koolhydraten. Een eiwitrijk dieet is niet geschikt voor mensen met leverziekten (hepatitis, cirrose) of nierfalen; mensen met jicht dienen (rood) vlees als eiwitbron te mijden. Het soort vetten in de voeding is ook van belang. Enkelvoudig en meervoudig onverzadigde vetten (met name omega-3 vetzuren) beschermen tegen metabool syndroom, verzadigde vetten en transvetten bevorderen daarentegen metabool syndroom.
Metabool syndroom versterkt de negatieve effecten van zout op de bloeddruk. Insuline bevordert de retentie van natrium; dit effect neemt toe bij hyperinsulinemie. Abdominale obesitas en verhoogde spiegels van leptine en TNF-α zijn ook geassocieerd met een verhoogde zoutgevoeligheid.(28-30) Een hoge zoutinname leidt daarom bij mensen met metabool syndroom tot een sterkere bloeddrukverhoging dan normaal.(31) Overigens kan zoutbeperking, onafhankelijk van metabool syndroom, al zorgen voor verlaging van de kans op hart- en vaatziekten met 25 procent.(32)Matig drinken is geassocieerd met een kleinere kans op metabool syndroom. Mannen die maximaal 40 gram alcohol per dag consumeren (4 standaardglazen) en vrouwen die maximaal 20 gram alcohol consumeren (2 standaardglazen) hebben respectievelijk 25% en 16% minder kans op metabool syndroom dan niet-drinkers.(33) Met het oog op negatieve effecten van alcohol (waaronder een verhoogde kans op hypertensie en kanker, waaronder borstkanker) adviseert de Gezondheidsraad volwassen mannen niet meer dan 2 standaardglazen alcohol per dag te drinken en volwassen vrouwen niet meer dan 1 standaardglas.
Kaneelextract (type A en type B oligomere proanthocyanidinen) heeft gunstige effecten op belangrijke parameters van metabool syndroom, waaronder insulinegevoeligheid, bloedglucose- en bloedlipidenspiegels, antioxidantstatus, ontstekingsactiviteit, bloeddruk en lichaamsgewicht.(34-36) Kaneel verbetert de insulinegevoeligheid ook bij mensen met een normale glucosetolerantie. Een enkele dosis kaneel van 5 gram zorgde bij gezonde vrijwilligers, die een orale glucosetolerantietest ondergingen, voor significante verlaging (vergeleken met placebo) van de postprandiale bloedglucose- en insulinespiegels.(34,37) Bij volwassenen met metabool syndroom, die gedurende 12 weken kaneelextract (500 mg/dag) innamen, daalden de nuchtere bloedglucosespiegel, de systolische bloeddruk en het percentage lichaamsvet significant; tevens verbeterde de antioxidantstatus significant vergeleken met de placebogroep.(34,38)
In verschillende studies met proefpersonen met diabetes type 2 resulteerde suppletie met kaneel(extract) in verbeteringen van de nuchtere en postprandiale bloedglucosespiegel, totaalcholesterol-, LDL-, HDL- en HbA1c-spiegels.(34) Een meta-analyse van acht placebogecontroleerde klinische studies concludeert dat kaneel (1-6 gram per dag) of (wateroplosbaar) kaneelextract (250-500 mg per dag) de nuchtere bloedglucosespiegel bij mensen met (pre)diabetes significant verlaagt met gemiddeld 0,5 mmol/l (5,8%).(39) De onderzoekers merken tevens op dat kaneel(extract) een even groot effect heeft op de nuchtere bloedglucosespiegel als het orale antidiabeticum metformine.
Mariadistel (Silybum marianum) is een kruid dat vooral bij leveraandoeningen wordt ingezet. Minder bekend is dat mariadistel ook een gunstige invloed heeft op de glucose- en vetstofwisseling bij mensen met metabool syndroom en/of diabetes type 2. Het extract van de zaden van mariadistel (silymarine, dat rijk is aan flavonolignanen) heeft een sterke ontstekingsremmende, antioxidatieve en celbeschermende werking, vermindert insulineresistentie en beschermt bètacellen van de pancreas tegen beschadiging en disfunctie door (vrije) radicalen en ontstekingsbevorderende cytokines.(40-43) In een placebogecontroleerde klinische studie zorgde suppletie met mariadistel-extract (600 mg/dag) voor significante verbetering van de glycemische controle (nuchtere bloedglucosespiegel, HbA1c), bloedlipiden (totaalcholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden, HDL-cholesterol) en leverenzymen (SGOT, SGPT) bij proefpersonen met diabetes type 2.(43)
B-vitaminen zijn essentieel voor de koolhydraat- en vetstofwisseling. Vitamine B6 is betrokken bij de synthese van insuline en glucagon. Een vitamine-B6-tekort bevordert glucose-intolerantie en vergroot de kans op metabool syndroom en diabetes type 2.(44) Foliumzuur, vitamine B6 en vitamine B12 helpen de homocysteïnespiegel laag te houden. Een verhoogde homocysteïnespiegel bevordert insulineresistentie en komt vaak voor bij mensen met metabool syndroom.(45,46)
Niacine (vitamine B3) is heel geschikt voor de behandeling van dyslipidemie bij mensen met metabool syndroom.(47-49) Niacine (≤ 2 gram/dag) is het meest effectieve middel om de HDL-cholesterolspiegel te verhogen; tevens zorgt niacine voor verlaging van de spiegels van triglyceriden, LDL- en totaalcholesterol en zorgt het voor verschuiving van kleine, atherogene LDL-deeltjes naar grote, normale LDL-deeltjes.(49)
Bij mensen met metabool syndroom zorgen insulineresistentie en dyslipidemie voor toename van oxidatieve stress en een groter verbruik van antioxidanten zoals vitamine C, vitamine E en carotenoïden.(50) Oxidatieve stress bevordert insulineresistentie en vergroot de kans op diabetes type 2 door oxidatieve beschadiging van insulineproducerende bètacellen.(51) De vicieuze cirkel kan worden doorbroken door suppletie met vitamine C en vitamine E en andere antioxidanten zoals alfaliponzuur en astaxanthine. Vitamine C is tevens betrokken bij de koolhydraat- en vetstofwisseling en de afbraak van cholesterol in galzouten; vitamine E remt de met metabool syndroom geassocieerde (niet-alcoholische) leververvetting.
Vitamine D reguleert de insulinesecretie en insulinewerking; een lage calcidiolspiegel is geassocieerd met insulineresistentie, hyperglycemie, hypertensie, hypertriglyceridemie, vetophoping in de buikstreek en een lage HDL-cholesterolspiegel (zie ook de Complementair over vitamine D).(52-54)
Magnesium is essentieel voor de aanmaak en afgifte van insuline door de pancreas en de insulinegevoeligheid van lever-, spier- en vetweefsel.(55) Een verlaagde magnesiumstatus en magnesiuminname met de voeding is geassocieerd met insulineresistentie, verhoging van de ontstekingsmediator C-reactief proteïne (CRP), dyslipidemie en een grotere kans op metabool syndroom, diabetes type 2 en hypertensie.(55-57) Insulineresistentie en een magnesiumtekort versterken elkaar: bij insulineresistentie wordt magnesium niet goed in de cellen opgenomen en neemt de uitscheiding van magnesium toe; daling van de intracellulaire magnesiumspiegel bevordert insulineresistentie.(55) Experimentele en klinische studies laten zien dat verbetering van de magnesiumstatus leidt tot verhoging van de insulinegevoeligheid, verlaging van de triglyceridenspiegel, verhoging van de HDL-cholesterolspiegel, afname van de (laaggradige) ontstekingsactiviteit, verbetering van endotheelfunctie en vermindering van plaatjesaggregatie.(56-59) In een studie uit 2011 leidde magnesiumsuppletie (365 mg/dag), vergeleken met placebo, tot significante verlaging van de nuchtere bloedglucosespiegel en verbetering van de insulinegevoeligheid bij volwassenen met overgewicht en insulineresistentie. De proefpersonen hadden geen magnesiumtekort bij aanvang van de studie.(60)
Chroom is een belangrijk mineraal voor de glucose- en vetstofwisseling en helpt bij het onder controle houden van de eetlust. Het is onderdeel van de glucosetolerantie factor (GTF) dat nodig is voor een normale insulinewerking. Het is opmerkelijk dat de symptomen van een chroomtekort overeenkomen met die van metabool syndroom: een verhoogde nuchtere bloedglucosespiegel en triglyceridenspiegel, een verlaagde HDL-cholesterolspiegel, verhoogde bloeddruk en abdominale obesitas.(36) Bij metabool syndroom kan de chroomstatus verlaagd zijn door een toegenomen uitscheiding van chroom met de urine. Chroomsuppletie (200-1000 mcg/dag) verbetert de insulinegevoeligheid en glucosetolerantie bij mensen met metabool syndroom en/of diabetes type 2 en heeft tevens een gunstige invloed op de triglyceriden- en HDL-spiegel, het lichaamsgewicht en de lichaamssamenstelling (afname vetmassa, toename vetvrije massa).(36,61-63)
Zink is essentieel voor de productie van insuline, heeft zelf een insuline-achtige activiteit en potentieert de werking van insuline.(64) Een zinktekort is geassocieerd met een verminderde glucosetolerantie, een te hoge triglyceriden- en cholesterolspiegel en een grotere kans op hypertensie, diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. Onderzoekers vermoeden dat een zinktekort bijdraagt aan verhoging van de spiegels van de pro-inflammatoire cytokines TNF-α en IL-1 bij metabool syndroom.
Selenium verbetert de vetstofwisseling in de lever, beschermt LDL-cholesterol tegen oxidatie en gaat atherosclerose tegen. Bovendien heeft selenium een insuline-achtige werking en helpt het mineraal bij het verminderen van insulineresistentie en het normaliseren van de glucose- en insulinespiegel. In een onderzoek is bij gezonde jongvolwassenen een inverse associatie gevonden tussen de seleniuminname en de bloedspiegel van siaalzuur, een ontstekingsmediator die vaak verhoogd is bij mensen met metabool syndroom en diabetes type 2 en een voorspeller is van hart- en vaatziekten.(65) Dit suggereert dat selenium een ontstekingsremmende activiteit bezit. Zwangere vrouwen die door toename van insulineresistentie (en onvoldoende stijging van de insulineproductie) zwangerschapsdiabetes ontwikkelen, hebben gemiddeld een lagere inname van zink en selenium dan vrouwen zonder deze zwangerschapscomplicatie.(66)
Kalium ondersteunt de insulinesecretie door bètacellen en een verlaagde kaliumserumspiegel is geassocieerd met een verstoorde bloedglucoseregulatie en een grotere kans op diabetes type 2.(67) Daarnaast is kalium belangrijk voor het normaliseren van de bloeddruk, vooral bij een kaliumtekort of een verminderde uitscheiding van natrium (en een ongunstige natrium-kalium verhouding), zoals bij metabool syndroom. Stress verhoogt de kaliumbehoefte
Psylliumvezels hebben een gunstige invloed op de glucose- en vetstofwisseling, ontstekingsactiviteit en (systolische en diastolische) bloeddruk en zijn heel geschikt voor de preventie en (aanvullende) behandeling van metabool syndroom en diabetes type 2.(11,68) Psyllium vertraagt de opname van glucose uit het maag-darmkanaal na het eten van koolhydraten, zodat minder insuline nodig is om de bloedglucosespiegel in het gareel te houden; daarnaast verhoogt psyllium de insulinegevoeligheid van spierweefsel. Bij proefpersonen met diabetes type 2 daalden de postprandiale glucose- en insulinespiegels significant door het gebruik van psylliumvezels (bij de maaltijd). Daarnaast zorgen psylliumvezels (7-11 gram/dag) voor verlaging van de LDL-cholesterolspiegel en triglyceridenspiegel en verhoging van het gunstige HDL-cholesterol.(11) Een Indiase studie suggereert dat suppletie met psylliumvezels (7 gram/dag) bijna even effectief is bij hyperlipidemie als simvastatine (20 mg/dag).(69) Psylliumvezels remmen de reabsorptie van galzuren en bevorderen daarmee de uitscheiding van cholesterol; ook verhogen psylliumvezels de activiteit van het leverenzym 7α-hydroxylase waardoor de omzetting van cholesterol in galzuren toeneemt. Psylliumvezels remmen de eetlust en helpen bij het afvallen.
Suppletie met langeketen omega-3 vetzuren (EPA, DHA) uit vette vis verbetert de insulinegevoeligheid en verkleint de kans op diabetes type 2 en hart- en vaatziekten bij mensen met metabool syndroom.(1,70-73) Visolie verlaagt de triglyceridenspiegel en het percentage compacte, atherogene LDL-deeltjes (zonder verlaging van de LDL-spiegel), vermindert chronische laaggradige ontsteking en oxidatieve stress, remt plaatjesaggregatie en verbetert de endotheelfunctie en bloeddruk.(1,70,74-76) DHA verhoogt de HDL-cholesterolspiegel.(70) De aanbeveling is om dagelijks (minimaal) 1 gram langeketen omega-3 vetzuren te consumeren (0,6-1,2% van de totale calorie-inname).(76)