Jodium of jood is een scheikundig element met symbool I en atoomnummer 53 en behoort tot de groep van de halogenen* ofwel zoutvormers zoals fluor, chloor en broom. Als enkelvoudige stof komt het element, net als de andere halogenen, in moleculen van twee jodiumatomen (I2) voor, ook wel di-jood of moleculair jood genoemd. Jodium werd in 1811 door de Franse chemicus Bernard Courtois ontdekt, toen hij zeewier met zoutzuur bewerkte en ineens een wolk van paarse damp zag opstijgen. De naam is afgeleid van het Griekse ‘iodes’, dat violet of paars betekent, de kleur van jodium in zijn gasfase.(1) Jodium (als jodide, I-) is wijdverspreid, maar ongelijk verdeeld op aarde en verschilt per regio. In veel regio’s is de bodem uitgeput door invloeden van ijstijden, overstromingen en erosie. Tot de zwaarst jodium-deficiënte gebieden in de wereld behoren grote bergketens (zoals de Himalaya, de Andes en de Alpen) en overstroomde riviervalleien (zoals de Ganges). Het meeste jodium is te vinden in de oceanen, waar het in verschillende vormen voorkomt. In de oceanen zijn zeewier, algen en het zeewater zelf rijk aan jodium als anorganische* zouten (natrium- en kaliumjodiden), anorganisch jodium (I2) en organisch jodide (I-). Jodium in de bodem is doorgaans een anorganisch zout, zoals natriumjodaat (NaIO3) of natriumperjodaat (NaIO4). Jodaat is aan zuurstof gebonden jodium (IO3-). Voor de jodering van keukenzout (NaCl) wordt doorgaans kaliumjodaat (KIO3) gebruikt. Bovendien wordt kaliumjodaat als alternatief naast kaliumjodide (KI) in tabletvorm ingezet om radioactief jodium in de schildklier te vervangen bij blootstelling aan straling.(1,2,26,66)
Volgens de World Health Organization (WHO) kampt ongeveer één derde van de wereldbevolking met een jodiumdeficiëntie, vooral in gebieden waar het jodiumgehalte in de grond laag is. Internationale afspraken over het joderen van tafelzout (jozozout) of het toevoegen van jodium aan leidingwater hebben in de twintigste eeuw de wereldwijde jodiumtekorten drastisch verlaagd, maar door veranderende voedingsgewoonten moet aandacht hiervoor blijven bestaan.(7,21) Jodium is een spoorelement, een mineraal waarvan het lichaam maar erg weinig nodig heeft. Vrijwel alles wat uit de zee komt is een goede bron van jodium: zeegroenten (zeewier, kelp, zeekraal), vis, schaal- en schelpdieren. Jodium zit ook in mindere mate in eieren, avocado’s, olijven, noten, goede vetten (roomboter, olijfolie, kokosolie, rode palmolie), zuivel (yoghurt, kaas), asperges, spinazie en gejodeerde producten (zout, brood, ontbijtgranen, vleeswaren, kant-en-klaar maaltijden).(6,8,11)
* = Zie verklarende woordenlijst verderop.
Jodium is cruciaal voor de gezondheid van de mens. De schildklier bevat dertig procent aan jodium en de resterende hoeveelheid zit verspreid in de borst- en speekselklieren, de hersenen, het ruggenmergvocht, het maagslijmvlies, de baarmoederhals en het oog. De aanwezigheid van jodium in borstweefsel is gerelateerd aan de foetale en neonatale ontwikkeling. De rol van jodium in andere weefsels is minder bekend.(8,9) Onderzoeken wijzen daar op een rol als antioxidant waarbij jodium in de aanwezigheid van waterstofperoxide, peroxidase en enige onverzadigde vetzuren een elektron kan doneren om beschadiging door vrije zuurstofradicalen te voorkomen.(1,11)
In de hersenen wordt jodium aangetroffen in de bloed-hersenbarrière, in het gebied van de ventrikels (hersenholtes), waar de cerebrospinale vloeistof (CSF) wordt aangemaakt. En daarnaast in de Substantia Nigra, een gebied dat in verband staat met Parkinson.
Via verschillende mechanismen wordt jodium vanuit de voeding in de maag en de twaalfvingerige darm opgenomen en via het bloed afgegeven aan de schildklier. Jodium in de moleculaire vorm (I2) maakt gebruik van gefaciliteerde diffusie*, waarbij moleculen door membranen diffunderen met behulp van transporteiwitten. Jodiden (I-) worden geabsorbeerd in het maagslijmvlies met hulp van het transporteiwit natriumjodide symporter (NIS*). NIS is aanwezig in diverse weefsels die jodium opslaan en gebruiken zoals de schild-, borst- en speekselklier en de baarmoederhals.(1,11,15) In de schildklier is jodium essentieel voor de productie van schildklierhormonen T4* (thyroxine) en T3* (triiodothyronine) en draagt het voor respectievelijk 65 en 59 procent bij aan hun moleculaire gewicht. De schildklier produceert tien keer meer T4 dan T3. Deze schildklierhormonen worden opgeslagen in de schildklier en naar behoefte aan het bloed afgegeven. T3 en T4 bevatten respectievelijk drie en vier jodiumatomen. T4 wordt onder invloed van het seleniumafhankelijke enzym 5’-monodejodinase* door verwijdering van een jodiumatoom omgezet naar de fysiologisch actievere vorm T3, die drie- tot viermaal krachtiger is. Via deze hormonen speelt jodium een belangrijke rol in de energiestofwisseling en diverse andere fysiologische processen in het lichaam.(1,9,11,15)
Volgens de European Food Safety Authority (EFSA)(47,48) zijn de volgende functies van jodium wetenschappelijk het sterkst onderbouwd:
Schildklierhormonen zijn noodzakelijk tijdens de groei, voor de ontwikkeling van het zenuwstelsel, voor het basaalmetabolisme* en voor regulatie van de vet-, eiwit- en koolhydraatstofwisseling. De schildklierhormonen reguleren via specifieke receptoren selectief genexpressie in doelweefsels, in het bijzonder de lever, de hypofyse, de spieren en de ontwikkelende hersenen.(1,9) Tijdens de zwangerschap passeert jodium de placenta en wordt het via de borstvoeding in de moedermelk uitgescheiden. Jodium is belangrijk voor de normale ontwikkeling en groei van kinderen.(16)
Onvoldoende jodiuminname leidt eerst tot een verminderde schildklierhormoonproductie en vervolgens tot onvoldoende weefselrespons (hypothyreoïdie*).(1,9,11) Overigens kan het bij volwassenen jaren duren voor een jodiumtekort tot uiting komt, aangezien het lichaam eerst de jodiumvoorraad van de schildklier zal uitputten. Een traag werkende schildklier gaat vaak gepaard met aspecifieke klachten. Indien deze hypothyreoïdie onbehandeld blijft, kunnen er allerlei klachten ontstaan.
Onvoldoende inname van jodium kan leiden tot een verminderde schildklierfunctie en aandoeningen in alle stadia van ontwikkeling, met name tijdens de zwangerschap en kindertijd. Een jodiumtekort leidt tot vertraagde groei en ontwikkeling, hypothyreoïdie, struma* (vergrote schildklier) en myxoedeem*. Bij een kernramp helpt een zeer hoge (eenmalige) dosis jodium om opname van radioactief jodium door de schildklier te blokkeren. Jodium is waarschijnlijk ook belangrijk voor de gezondheid en functie van onder meer de slijmvliezen van de mond en maag, de huid, het borstweefsel, de speekselklieren en de thymus. Jodium heeft een sterke antimicrobiële werking en wordt voor wond- en waterontsmetting gebruikt.(1,9,11)
Jodium is essentieel voor een normale groei en ontwikkeling. Langdurige nutritionele deficiënties aan jodium tijdens de zwangerschap en groeifase, of onbehandelde congenitale (aangeboren) deficiënties aan schildklierhormonen (hypothyreoïdie), kunnen resulteren in cretinisme* (een toestand van lichte tot zwaar gebrekkige lichamelijke en mentale groei). Deze toestand wordt gekenmerkt door een kleine lichaamslengte, een vertraagde of uitgestelde botontwikkeling en puberteit, onvruchtbaarheid, neurologische belemmeringen, en cognitieve belemmeringen die variëren van licht tot zwaar.(41) Een jodiumtekort is tevens geassocieerd met een grotere kans op schildklierkanker.(1,9,11,41,42)
Een jodiumtekort is lastig te herkennen omdat de symptomen erg generiek zijn: koude handen en voeten, een droge huid, droge en breekbare haren, breekbare nagels, haaruitval, een hese of krakende stem, vermoeidheid, lusteloosheid, traagheid in denken en handelen, een verhoogd cholesterolgehalte, spierzwakte en spierkramp, gezwollen ogen, een pafferig gezicht, abnormale gewichtstoename door een tragere stofwisseling, constipatie, een tragere hartslag, geheugenverlies, concentratiestoornissen, somberheid, depressiviteit, een verminderd libido, oedeem, dikke enkels, een vergrote schildklier en doofheid.
Er worden drie indicatoren gebruikt voor het bepalen van de jodiumstatus van de Nederlandse bevolking: het jodiumgehalte in de urine, de grootte van de schildklier en het gehalte aan TSH*, vrij T4 en vrij T3 in het bloed.(43)
Urine
Overtollig jodium wordt voornamelijk uitgescheiden via de urine en in mindere mate via de ontlasting en via speeksel en zweet.(1,9) Ongeveer 90 procent van het jodium wordt in de urine uitgescheiden.(8,9,14) Tijdens de zwangerschap lijkt dit toe te nemen.(15) De jodiumstatus wordt vastgesteld door middel van het meten van het jodiumgehalte in de urine (UIC: urinary iodine concentration). De mediane* uitscheiding van jodium in de urine wordt uitgedrukt in microgram per liter (mcg/L) en is een biochemische laboratoriummarker van jodiuminname uit de voeding. Daarnaast wordt er gemeten door middel van 24-uurs urinemonsters.(4,9)
Het jodiumgehalte (UIC) in de urine is normaal bij 100-200 mcg/L; bij zwangere vrouwen dient het jodiumgehalte in de urine 150-250 mcg/L te zijn. Volgens deWHO is 50-99 mcg/L (of <150 mcg/L tijdens zwangerschap) gedefinieerd als een mild jodiumtekort, 20-49 mcg/L als een matig jodiumtekort en is er bij minder dan 20 mcg/L sprake van een ernstig jodiumtekort.(11)
Bij de berekening van deze jodiumgehaltes wordt verondersteld dat de urineproductie over 24 uur 1,5 liter bedraagt, wat overeenkomt met een uitscheiding van 150 microgram jodium per dag. Volgens de Gezondheidsraad is in werkelijkheid de urineproductie in landen als Nederland meer dan 1,5 liter, waardoor de jodiumconcentratie per liter 30 à 35 procent lager uitvalt. Daarmee is het jodiumtekort groter dan gedacht. Daarom is het van belang niet alleen naar de jodiumconcentratie te kijken, maar ook naar de uitscheiding over 24 uur.(43)
Schildkliergrootte
Eén van de vroege klinische symptomen van een jodiumtekort is een vergrote schildklier, dit wordt ook wel struma of krop genoemd. Een vergrote schildklier komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. De schildklier is gelegen aan de voorkant van de hals, achter de adamsappel, vlak voor de luchtpijp. Hij heeft de vorm van een vlinder met een rechter- en linkerkwab, die met elkaar verbonden zijn door een smalle band van schildklierweefsel. Een normale schildklier is niet te zien of te voelen. Een vergrote schildklier veroorzaakt een egale of knobbelige zwelling in de nek die men kan waarnemen.(8,11,20) De traditionele methode om de schildkliergrootte te bepalen is inspectie en palpatie. Echografie is een nauwkeurigere en objectievere methode wanneer de vergrote schildklier minder goed te zien of te voelen is, met name bij een licht tot matig jodiumtekort.(58)
Bloed
Schildklierhormonen T4 (thyroxine) en T3 (triiodothyronine) zijn beide voor het grootste gedeelte (T4 voor 99,98% en T3 voor 99,66%) gebonden aan transporteiwitten: thyroxine bindend globuline (TBG, 75%), transthyretine (20%), albumine (5%) en lipoproteïnen.(53) Het overige T4 en T3 wordt vrij T4 of FT4 (0,02%) en vrij T3 of FT3 (0,34%) genoemd en is in staat om biologische effecten tot stand te brengen. Lage schildklierhormoonserumwaarden kunnen wijzen op een jodiumtekort.(8,11,20) De huisarts vraagt doorgaans bij een laboratorium de bepaling van TSH (thyroïdstimulerend hormoon) aan. Bij een afwijkende TSH-waarde test het laboratorium ook automatisch vrij T4. Normaalwaarden zijn TSH: 0,4-4,0 mU/L, T4: 64-154 nmol/L, FT4: 8-26 pmol/L, T3: 1,2-3,4 nmol/L en FT3: 3-8 pmol/L. Afwijkende waarden wijzen op een langdurig en/of ernstig jodiumtekort, omdat het lichaam eerst de jodiumvoorraden in het lichaam zal uitputten en compensatiemechanismen gebruikt om de schildklierwaarden normaal te houden.
Wanneer in het bloed te weinig schildklierhormoon (vrij T4/T3) voorkomt, is er sprake van een hypothyreoïdie. Bij de diagnostiek kan vervolgens onderscheid gemaakt worden tussen primaire, secundaire en tertiaire hypothyreoïdie. Daarvoor is de TSH-spiegel van belang.
Zijn vrij T3/T4 verlaagd, maar is de TSH-waarde in het bloed hoger dan normaal (wanneer de adenohypofyse de schildklier meer dan normaal stimuleert), dan ligt het probleem in de schildklier zelf (centrale of primaire hypothyreoïdie), en is deze niet in staat om (voldoende) schildklierhormoon af te geven. Wanneer de TSH-waarde verlaagd is, dan ligt het probleem bij de aansturing door hypofyse en hypothalamus (respectievelijk secundaire en tertiaire hypothyreoïdie). Zijn naast de TSH-waarde ook vrij T3/T4 verlaagd, dan produceert de adenohypofyse niet genoeg TSH om de schildklier te stimuleren. Lage waarden van T3 en T4 zorgen normaal voor hogere TSH-waarden om de schildklier schildklierhormonen te laten produceren. De TSH-waarde kan ook verhoogd zijn, terwijl T3 en T4 normaal zijn. Dat kan een voorteken van hypothyreoïdie zijn. Het betekent dat de schildklier meer stimulatie nodig heeft om voldoende schildklierhormonen te produceren. Negeer een hoge TSH in het bloed dus niet en neem overige symptomen en bepaling van antistoffen tegen thyroperoxidase (anti-TPO), thyreoglobuline (anti-Tg) en de TSH-receptor (TSI of TBI), mee in de bepaling van de gezondheidstoestand. Een schildklieraandoening is vaak een auto-immuunziekte, waarbij het lichaam antistoffen tegen het eigen weefsel maakt en de schildklier beschadigd raakt.
Bij de diagnostiek kan ook onderscheid gemaakt worden tussen het vrije T4 en de totale hoeveelheid, inclusief het gebonden deel. Wanneer er een lage hoeveelheid vrij T4 is maar een normale totale hoeveelheid T4, dan is er sprake van een bindingsprobleem: transporteiwit* TBG (thyroxine bindend globuline) bindt dan te veel schildklierhormoon. Omgekeerd wordt er bij te veel vrij T4 en normaal totaal T4 te weinig gebonden. Van de transporteiwitten heeft TBG de hoogste affiniteit voor binding met T4 en T3, maar is het minst aanwezig. Albumine heeft de laagste affiniteit, maar is het meest aanwezig. Omdat schildklierhormonen voor 75 procent aan TBG zijn gebonden, heeft alleen verandering van de serumconcentratie TBG een significant effect op de serumconcentratie schildklierhormonen. De lever produceert TBG, maar de beschikbaarheid is afhankelijk van diverse factoren. Serumwaarden van TBG stijgen door aanwezigheid van oestrogenen en dalen door aanwezigheid van corticosteroïden en testosteron. Bij kinderen en adolescenten kunnen ziekten met een overproductie van geslachtshormonen, maar ook gebruik van hormonale anticonceptie, negatieve gevolgen hebben voor de schildklierfunctie.(53)
Voeding en gejodeerde producten
Behandeling van een jodiumtekort begint met verbeteren van het dieet en consumptie van meer natuurlijke bronnen van jodium. Zeewier, zoals Ascophyllum nodosum (knotswier), kombu (kelp), wakame, nori of mekabu, is een uitstekende en goed opneembare voedingsbron van jodium. Het jodiumgehalte varieert bij de verschillende typen zeewier enorm: wakame bevat relatief weinig jodium vergeleken met kombu.(1,11)
Jodium komt van nature in Nederland niet zoveel voor in voeding omdat de bodem arm is. Om die reden werden bakkers in 1942 verplicht gejodeerd zout of broodzout met 70 tot 85 mg jodide per kg zout (NaCl, natriumchloride) te gebruiken bij de bereiding van brood. In 2009 verviel na het ‘Convenant gebruik bakkerszout’ de verplichting om gejodeerd zout te gebruiken bij het bakken van brood.
Bakkers mochten geen broodzout meer gebruiken, maar wel bakkerszout met 50 tot 65 mg jodide per kg zout in bakkersproducten. Door het lagere jodiumgehalte mocht het gejodeerde bakkerszout niet alleen voor brood, maar ook voor ontbijtgranen, koekjes, cake en gebak worden gebruikt. Producenten blijken echter niet altijd het gejodeerde zout te gebruiken.(10) Om de zoutinname uit bewerkte levensmiddelen in Nederland te verlagen, zijn sinds 2006 allerlei initiatieven in gang gezet. Begin 2014 heeft de Minister van Volksgezondheid het ‘Akkoord verbetering productsamenstelling’ gesloten met het bedrijfsleven. Vooralsnog hebben deze afspraken zich niet vertaald naar een aantoonbaar lagere zoutinname. Uit periodieke voedingsstatusonderzoeken van het RIVM bij volwassenen uit Doetinchem blijkt dat de zoutinname tussen 2006 en 2015 gelijk is gebleven. De zoutinname uit 24-uurs urinemetingen lag in 2006, 2010 en 2015 ruim boven de aanbevolen maximale hoeveelheid van zes gram per dag. Het RIVM voedingsstatusonderzoek bij volwassenen uit Doetinchem van 2015 toont een afname aan in de jodiuminname tussen 2006 tot 2015 van 37% bij mannen en 33% bij vrouwen, maar de onderzoekers concluderen dat het risico op een jodiumtekort klein is. RIVM zal de zout- en jodiuminname de komende jaren blijven monitoren om de voortgang van het beleid hierop te evalueren.(51) Veranderende voedingsgewoonten zorgen voor een overstap naar biologisch of zelfgebakken brood (vaak zonder gebruik van gejodeerd zout) of helemaal geen brood. Door vervangen van gejodeerd keukenzout door zeezout wordt ook een belangrijke jodiumbron gemist.(6,8,11) Er zijn daarom wetenschappers die kanttekeningen plaatsen bij de conclusies van het RIVM aangaande jodiumtekort in Nederland. Immers is het moeilijk om te beschikken over betrouwbare voedingsgegevens. Daarnaast is het voedingsstatusonderzoek zeer lokaal uitgevoerd bij een kleine hoeveelheid volwassenen en zijn hieruit strikt genomen geen conclusies te trekken over de gemiddelde jodiuminname in de rest van Nederland. VU-hoogleraar Jaap Seidell vermoedt dat ruim een derde van de Nederlandse bevolking mogelijk een (mild) jodiumtekort heeft.(67) Het Voedingscentrum waarschuwt sinds kort ook voor een onvoldoende inname van jodium met de voeding. Iemand dient 6 sneetjes brood per dag te eten, waarbij het brood bereid moet zijn met bakkerszout. Als iemand geen of minder dan 6 sneetjes brood eet, of brood dat niet met gejodeerd zout bereid is, dan ligt een jodiumtekort op de loer. Andere manieren om aan voldoende jodium (de aanbevolen hoeveelheid van 150 mcg) te komen zijn bijvoorbeeld het eten van 9 eieren, 1050 gram kaas of 6 glazen halfvolle melk per dag. Hoeveelheden die niet haalbaar zijn. De conclusie van het Voedingscentrum is dan ook dat het moeilijk is om voldoende jodium binnen te krijgen als je geen of weinig (gejodeerd) brood eet.(65) Jodiumsuppletie kan een alternatief zijn, maar alleen als het om een gestandaardiseerd (zeewier)preparaat gaat dat aantoonbaar de juiste hoeveelheid jodium bevat.
Synthetische jodiumsupplementen
Het anorganische zout kaliumjodide is het meest gebruikte supplement. Het bestaat uit 76% jodium en 23% kalium. Deze vorm van jodium wordt gebruikt als een verzadigde oplossing van kaliumjodide, die 47 mg kaliumjodide per druppel oplossing bevat, of oraal als tablet of capsule.(14) Lugol’s oplossing (5% moleculair jodium en 10% kaliumjodide) is een andere veel voorkomende vloeibare vorm van jodium.(11)
Zeewier
Steeds meer consumenten geven de voorkeur aan supplementen met de natuurlijke vorm van jodium in plaats van een synthetisch supplement.(17)
Een studie uit 2014 toonde meer voordelen van zeewier aan. Suppletie van knotswier (Ascophyllum nodosum) gestandaardiseerd op 356 mcg jodium per dag gedurende twee weken verhoogde bij jonge gezonde vrouwen de jodiumuitscheiding in hun urine, zonder schadelijke invloed op de schildklierfunctie. Zelfs bij vrouwen zonder jodiumtekort (UIC > 100 mcg/L) zou zeewiersuppletie met deze dosering jodium veilig zijn omdat de bovengrens in het urinegehalte (500 mcg/L), waarbij negatieve effecten te verwachten zijn, niet overschreden wordt. Geconcludeerd werd dat de inname van de natuurlijke vorm van jodium uit zeewier veiliger is dan het gebruik van synthetisch kaliumjodide, omdat zeewier het jodium vertraagd afgeeft. Het jodium wordt dan langzamer opgenomen door het lichaam en blijft langer beschikbaar. Synthetisch kaliumjodide wordt makkelijker opgenomen, resulterend in een piekconcentratie, waarna het door het lichaam via de urine weer snel uitgescheiden wordt (zie figuur 1).(18)
Figuur 1: Jodiumexcretie in urine 24 uur na de inname van een dosis van 712 mcg jodium uit kaliumjodide
(zwarte lijn) en van knotswier (Ascophyllum nodosum) (grijze lijn).(18)
Knotswier is een arctisch zeewier, dat onder andere uit de schone zee rond de Hebriden (een groep eilanden voor de westkust van Schotland) wordt gewonnen. Bij kwalitatief goede zeewiersupplementen wordt het knotswier na de oogst zo verwerkt dat de oorspronkelijke voedingswaarde van het wier intact blijft. Het wier wordt gedroogd, tot poeder vermalen en gestandaardiseerd. Standaardisatie is essentieel, omdat het jodiumgehalte in zeewier sterk kan variëren. Zowel een te laag als een te hoog jodiumgehalte is onwenselijk en daarom is het van belang om voor een gestandaardiseerd zeewierproduct te kiezen waarbij het gehalte bij elke productie opnieuw wordt bepaald en een hoge kwaliteit is gegarandeerd.
Een zeewiersupplement is bij voorkeur een ‘whole food’ product met het gehele knotswier en geen extract. Voordeel van een ‘whole food’ product is dat het naast jodium ook andere van nature aanwezige spoorelementen (ijzer, seleen, mangaan, zink en koper) bevat. Knotswier is bovendien rijk aan alginezuur*, fucoïdaan* en polyfenolen*. Het knotswier, Ascophyllum nodosum, wordt soms onterecht kelp genoemd. Kelp is echter een grote bruine zeealg behorend tot een andere klasse, Phaeophyceae, en orde, Laminariales genoemd. Er zijn ongeveer dertig verschillende soorten kelp, waaronder kombu.
Preventie van struma als gevolg van jodiumtekort
Schildkliervergroting is een van de vroegste en meest zichtbare tekenen van een jodiumtekort. Verhoging van de jodiuminname kan over het algemeen de grootte van het struma verminderen, maar de mate van omkeerbaarheid van de effecten van de hypothyreoïdie hangt af van de ontwikkelingsfase van de persoon.(1) Een kleine toename van de jodiuminname kan al veel effect op de prevalentie van struma hebben, volgens een Deense studie waaruit een prevalentie van 13,4% bij een licht jodiumtekort en 19,7% bij een matig jodiumtekort bleek.(60) Maar struma kan zowel door een te lage als door een te hoge inname van jodium worden veroorzaakt, waardoor onder de prevalentie van struma zowel gevallen van een jodiumtekort als een jodiumoverschot kunnen vallen.(58)
Landelijke programma’s voor het joderen van zout zijn in landen als Nederland opgezet om stoornissen door jodiumdeficiëntie te voorkomen. Uit onderzoek blijkt dat deze landelijke programma’s de prevalentie van struma hebben doen afnemen. In twee decennia daalde in India de strumaprevalentie van 65,9 naar 27,7%.(57) Een klinische studie onder 1600 Indiase schoolkinderen (6-15 jaar) uit 2014 bevestigt de lagere strumaprevalentie door invoering van gejodeerd zout.(61) Ook in China halveerde de strumaprevalentie van 22,8 naar 12,6% in 2014 over de totale populatie na de introductie van een landelijk programma in 1996. Gekeken naar de jodiumstatus in de urine bleek dat de strumaprevalentie het laagst (4,3%) was in de groep met normale jodiumuitscheiding in de urine (100-199 mcg/L) en het hoogst (23,2%) bij te weinig jodium in de urine (≤99 mcg/L). Maar bij hoog-normale (200–299 mcg/L) en te hoge jodiumuitscheiding (≥300 mcg/L) in de urine was de strumaprevalentie ook hoger, respectievelijk 9,8 en 14,5.(59)
Bescherming bij een kernramp
Nucleaire neerslag bevat het radioactieve jodium-131. Mensen met een risico op blootstelling aan straling kunnen preventief tabletten met niet-radioactieve kaliumjodide slikken om te voorkomen dat de schildklier het radioactieve jodium opslaat. Aanbevolen doseringen variëren van 16 tot 130 mg kaliumjodide per dag afhankelijk van leeftijd en stralingsniveau, zolang men blootgesteld is aan straling. Daarmee kan het risico op het ontwikkelen van schildklierkanker verlaagd worden. Jodiumdeficiënte mensen lopen het hoogste risico op schildklierkanker, die door straling wordt veroorzaakt. In 1986 werden in Polen na de nucleaire ramp in Tsjernobyl op grote schaal tabletten met kaliumjodide gebruikt, waardoor er in de daaropvolgende jaren minder schildklierkanker onder kinderen voorkwam. In Wit-Rusland en Oekraïne, jodiumdeficiënte gebieden waar geen hoge doseringen kaliumjodide werden ingezet, nam schildklierkanker bij kinderen en adolescenten sterk toe. Kaliumjodide biedt echter geen onmiddellijke bescherming tegen stralingsschade en andere complicaties van blootstelling aan straling. Veel stralingsnoodpakketten bevatten tabletten van kaliumjodide, die een lange houdbaarheid van vijf jaar hebben.(26,49,50,66)
Cognitieve ontwikkeling bij kinderen
Fibrocysteuze mastopathie
Goedaardige knobbels of cysten in borstweefsel worden fibrocysteuze mastopathie* genoemd. De klachten zijn pijnlijke en gespannen borsten, stug en onregelmatig aanvoelende borsten en er kan vocht uit de tepels komen. Klachten zijn vaak vlak voor de menstruatie het ergst. Jodium ondersteunt het proces van celvernieuwing waarbij cellen afsterven (apoptose) en worden afgevoerd. Zonder voldoende jodium worden extra cellen, die tijdens de menstruele cyclus zijn ontstaan, niet allemaal afgebroken. De overgebleven cellen bouwen zich langzaam op en veroorzaken op termijn (pijnlijke) knobbels. Voldoende jodium kan ervoor zorgen dat het teveel aan cellen wordt verwijderd en dat fibrocysteus borstweefsel verdwijnt.
De borst concentreert jodium in hogere mate dan de schildklier. Melk uit de borsten van een moeder bevat een vier keer zo hoge jodiumconcentratie als schildklierweefsel. Dat is noodzakelijk voor de neonatale schildklierfunctie en een normale neurale ontwikkeling bij het kind.(11,44) Zeewier is een belangrijke dieetcomponent in Aziatische gemeenschappen en een rijke bron van jodium in verschillende chemische vormen. Jodium wordt in Azië 25 keer meer geconsumeerd dan in het westen, wat wordt geassocieerd met minder goed- en kwaadaardige borstziekten bij Japanse vrouwen.(46)
In een gerandomiseerde studie uit een review van 1993 (bestaande uit drie klinische studies) met 56 vrouwen, ontvingen 23 vrouwen dagelijks I2-jodiumsuppletie (70-90 mcg jodium/kg lichaamsgewicht) en 33 vrouwen een placebo.
Na zes maandenbehandeling meldde 65% van de vrouwen in de jodiumgroep een vermindering van pijn vergeleken met 33% van de vrouwen in de placebogroep. In een cross-over studie binnen dezelfde review bleek behandelen van vrouwen met fibrocysteuze borsten met moleculair jodium (I2) effectiever dan behandelen met jodiden (I-). Een behandeling van 6-18 maanden met 80 mcg jodium/kg lichaamsgewicht per dag, werd bij meer dan 70% van de vrouwen geassocieerd met een vermindering van pijn in de borsten.(45,46)
De totale dagelijkse inname van jodium uit voeding en voedingssupplementen dient tussen het aanbevolen minimum (ADH, aanbevolen dagelijkse hoeveelheid) en maximum (UL, maximale veilige dosis) te liggen. De ADH is volgens de European Food Safety Authority (EFSA)(6,8) vastgesteld voor volwassenen op 150 mcg per dag, voor zwangeren en lacterende vrouwen op 200 mcg per dag en voor kinderen van 0 tot 10 jaar varieert de aanbeveling tussen 70 en 130 mcg per dag.
Voor een veilige jodiuminname zijn de volgende bovengrenzen (UL) vastgesteld: 600 mcg per dag voor volwassenen, zwangeren en lacterende vrouwen, 500 mcg per dag voor kinderen van 15-17 jaar, 450 mcg per dag voor kinderen van 11-14 jaar, 300 mcg per dag voor kinderen van 7-10 jaar, 250 mcg per dag voor kinderen van 4-6 jaar en 200 mcg per dag voor kinderen 1-3 jaar.
Aandachtspunten bij jodiumsuppletie
Bij een suppletieadvies voor jodium moet bij elke persoon een juiste dosering tussen het aanbevolen minimum en de maximale veilige bovengrens worden bepaald, rekening houdend met de jodiuminname uit voeding, medicijnen en andere bronnen, zoals een multivitaminepreparaat. Voor de veiligheid kan er langzaam worden opgebouwd naar de minimale aanbevolen dosering.
Wanneer mensen met een vergrote knobbelige schildklier (multinodulair struma), de ziekte van Graves of schildklierkanker, extra jodium (zelfs hele lage doseringen) innemen, lopen zij risico op een door jodium geïnduceerde hyperthyreoïdie*, ook wel het Jod-Basedow-effect genoemd. Bij multinodulair struma bevat de vergrote schildklier autonome schildklierknopen, die zich onttrekken aan de normale regulatie via TSH. Bij jodiumsuppletie zorgen zij voor een overproductie van schildklierhormonen, leidend tot hyperthyreoïdie. In een normaal werkende schildklier vindt het Jod-Basedow-effect niet plaats.(55) Na een overdosering jodium reageert de schildklier met het zogenaamde Wolff-Chaikoff-effect, waarbij een hyperthyreoïdie wordt voorkomen door de aanmaak van schildklierhormonen (tijdelijk) stil te leggen. Het Wolff-Chaikoff-effect veroorzaakt bij een normale schildklierfunctie gedurende enkele dagen een hypothyreoïdie, maar bij latente schildklierproblemen kan dit effect veel langer aanhouden. Daarna volgt een geleidelijke normalisering van de jodiumopname en de schildklierhormoonproductie, ‘escape’ van Wolff-Chaikoff-effect genoemd. (56)
De schildklier van een foetus is niet in staat om het Wolff-Chaikoff-effect te normaliseren, waardoor te hoge jodiuminname tijdens de zwangerschap kan leiden tot hypothyreoïdie bij het pasgeboren kind. Daarom is het bij zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven extra van belang om de maximale veilige dagelijkse inname (UL) van 600 mcg jodium niet te overschrijden. Een te lage inname van jodium tijdens de zwangerschap en borstvoedingsperiode is echter ook schadelijk en suppletie met een lage dosering jodium (bij voorkeur in een zwangerschapsmulti) kan daarom in veel gevallen aan te bevelen zijn.
Om bovenstaande redenen moeten grote schommelingen in jodiuminname worden vermeden en moet er zorgvuldig omgegaan worden met jodiumsuppletie.
Jodiumvergiftiging (intoxicatie) komt nauwelijks voor, maar is mogelijk bij inname vanaf 60 mg per dag (400 keer de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid).(64) De grootste risico’s op een te hoge jodiuminname vormen de medische toepassingen van jodium (contrastmiddelen, jodium bevattende medicijnen en ontsmettingsmiddelen). Symptomen zijn brandende pijnen in de mond, keel en maag, dorst, overgeven, diarree met bloed, een pijnlijke verstoorde urinelozing, en op den duur een volledig verstoorde bloedsomloop.
Dosering per indicatie:
Alginezuur: een polysacharide, opgebouwd uit mannuronzuur en guluronzuur, die voorkomt in de celwand van verschillende soorten bruinwier. Alginezuur vormt een beschermende laag bovenop de maaginhoud. Hierdoor kan maagzuur minder makkelijk de slokdarm instromen.
Anorganisch: alles wat niet tot de koolstofverbindingen behoort. Vaak heeft dit betrekking op alle niet-levende materie. Tegengestelde van organisch (levende materie).
Basaal metabolisme: de stofwisseling die nodig is om de minimale hoeveelheid energie te leveren die noodzakelijk is voor de primaire levensprocessen van een organisme. Onder deze levensprocessen vallen onder andere de ademhaling, de hartslag en alle processen die op cel- en weefselniveau doorgaan tijdens rust.
Cretinisme: een aangeboren vorm van hypothyreoïdie, meestal als gevolg van een te lage jodiuminname door de moeder
tijdens de zwangerschap.
Dejodinase: een peroxidase enzym voor activatie en deactivatie van schildklierhormonen. Het enzym zorgt voor verwijdering van een jodiumatoom bij T4 zodat het wordt omgezet in de fysiologisch actievere vorm T3.
Fibrocysteuze mastopathie: goedaardige knobbels of cysten in het borstweefsel. Klachten zijn pijnlijke en gespannen borsten, stug en onregelmatig aanvoelende borsten en er kan vocht uit de tepels komen. Klachten zijn vaak vlak voor de menstruatie het ergst.
Fucoïdaan: een natuurlijk gesulfateerde polysacharide, die voornamelijk voorkomt in de matrix van de celwand van verschillende soorten bruinwier.
Gefaciliteerde diffusie: het proces waarbij moleculen diffunderen door membranen met behulp van transporteiwitten op het membraan. Deze transporteiwitten fungeren als drager, die het molecuul door het membraan heen de cel in of uit helpt, afhankelijk van de concentratiegradiënt.
Halogenen: ofwel zoutvormers uit het periodiek systeem. Deze hebben als kenmerk dat hun buitenste schil zeven elektronen bevat. De elementen in de halogeengroep zijn: fluor, chloor, broom, jood en astaat.
Hyperthyreoïdie: een ziekte waarbij de schildklier te veel thyroxine produceert en zo het metabolisme of de vetofwisseling van het lichaam in een hogere versnellingzet. De ziekte van Graves is de meest voorkomende oorzaak van een overactieve schildklier. Patiënten vertonen de symptomen van hyperthyreoïdie en hebben vaak uitpuilende ogen.
Hypothyreoïdie: een tekort aan schildklierhormonen, meestal veroorzaakt doordat de schildklier zelf niet genoeg
schildklierhormonen kan maken (centrale of primaire hypothyreoïdie). Als de oorzaak in de hypofyse ligt, noem je het
secundaire hypothyreoïdie. Is de hypothalamus het probleem, dan heet het tertiaire hypothyreoïdie. De belangrijkste oorzaak van primaire hypothyreoïdie in Nederland is tegenwoordig de ziekte van Hashimoto, een auto-immuunziekte van de schildklier.
Mediaan: is de centrummaat, het middelste getal, in een oplopende getallenreeks uit steekproeven. Als er twee middelste getallen zijn, dan bereken je het gemiddelde van deze getallen.
Myxoedeem: werd vroeger gebruikt als synoniem voor (ernstige) hypothyreoïdie* met de volgende verschijnselen: een pafferig gezicht, een gelige en/of koude huid, wallen onder de ogen, dikke oogleden en een wasachtige zwelling van de huid waarbij er geen putten in kunnen worden gedrukt.
NIS: natriumjodide symporter is een transporteiwit dat twee natriumionen (Na+)voor elk anion jodide (I-) de cel in transporteert. De opname van jodide in de folliculaire cellen van de schildklier met behulp van NIS is de eerste stap bij de synthese van schildklierhormoon.
Polyfenolen: plantaardige componenten (antioxidanten), die verantwoordelijk zijn voor de gunstige eigenschappen van noten, zaden, groente en fruit.
Struma: ofwel krop, is één van de meest voorkomende problemen van de schildklier, waarbij de schildklier is vergroot,
zichtbaar en/of voelbaar als een egale of knobbelige zwelling in de hals. Bij een onregelmatige, knobbelige vergroting is er sprake van een multinodulair struma.
T3: triiodothyronine of tri-joodthyronine, is een schildklierhormoon dat gevormd wordt in de schildklier of uit het schildklierhormoon T4. Bij een seleniumtekort wordt er geen T3 maar een antagonist (tegenhanger) van T3 geproduceerd,
namelijk rT3 (reverse T3). rT3 verlaagt de schildklierfunctie.
T4: thyroxine, is een prohormoon dat geproduceerd en afgescheiden wordt door de schildklier door het joderen van
thyreoglobuline. T4 is ook in de handel als geneesmiddel onder de naam levothyroxine.Dit wordt voorgeschreven als de
schildklier niet of te traag werkt.
Transporteiwit: een eiwit in het bloed dat slecht oplosbare stoffen bindt met als doel dat de stof elders weer kan worden afgesplitst of afgegeven.
TSH: thyroïdstimulerend hormoon (thyreotropine), een hormoon dat geproduceerd wordt door de voorkwab van de
hypofyse (adenohypofyse). Het stimuleert de schildklier (glandula thyreoidica) tot productie van de schildklierhormonen T4 en T3. De hypofyse op haar beurt wordt aangestuurd met TRH, thyrotropin releasing hormone, een thyreotropinevrijmakend hormoon vanuit de hypothalamus.
Ziekte van Hashimoto: een auto-immuunziekte, waarbij het afweersysteem lichaamseigen schildkliercellen aanvalt.
Er ontstaat een chronische ontsteking in de schildklier, waardoor cellen kapot gaan en er steeds minder schildklierhormoon wordt aangemaakt. Vaak zijn er antistoffen tegen de schildklier in het bloed te vinden, zoals anti-TPO en anti-Tg.
1. Iodine. Monograph. Altern Med Rev. 2010;15(3):273-8.
2. Zimmermann MB. et al. Iodine. Adv Nutr.
2013;4(2):262-4.
3. Verkaik-Kloosterman J et al. Reduction of salt: will iodine intake remain adequate in The Netherlands? Br
J Nutr. 2010;104(11):1712-8.
4. Zimmermann MB. Iodine deficiency. Endocr Rev. 2009;30(4):376-408.
5. Zimmermann MB. Research on Iodine deficiency
and goiter in the 19th and early 20th centuries. J Nutr 2008;138(11):2060-2063.
6. EFSA, European Food Safety Authority, Scientific Opinion on Dietary Reference Values for iodine. EFSA
Journal 2014;12(5):3660 [57 pp.].
7. De Benoist B et al. Iodine deficiency in 2007: Global progress since 1993. WHO, World Health Organisation
8. Food and Nutrition Board. Institute of Medicine. Dietary Reference Intakes for Vitamin A. Vitamin K, Arsenic,
Boron, Chromium, Copper, Iodine, Iron, Manganese. Molybdenum, Nickel. Silicon, Vanadium and Zinc. Washington.
DC: National Academy Press. 2002.
9. Dunn JT. What’s happening to our iodine? J Clin Endocrinol Metab. 1998;83:3398-3400.
10. Geurts M, Verkaik-Kloosterman J. De jodiuminname van de Nederlandse bevolking na verdere zoutverlaging
in brood. © RIVM 2014-0054
11. Patrick l. Iodine: Deficiency and therapeutic considerations. Al tern Med Rev 2008;13:116-27
12. Abraham, GE. The safe and effective implementation of orthoiodosupplementation in medical practice.
The Original Internist, 11:17-36, 2004
13. Capen CC. Mechanisms of chemical injury of thyroid gland. Prog Clin Biol Res 1994;387:173-191.
14. Sterling JB. Heymann WR. Potassium iodide In dermatology: a 19th century drug for the 21st century-uses,
pharmacology, adverse effects, and contraindications. J Am Acad Dermatol 2000;43:691-7
15. Yarrington CD Pearce EN. Dietary iodine in pregnancy and postpartum. Clin Obstet Gynecol
2011:54:459-70
16. Casteels K, Punt S, Bramswig J. Transient neonatal hypothyroidism during breastfeeding after postnatal
maternal topical iodine treatment. Eur J Pediatr 2000;159(9):716-717.
17. Aquaron R, Delange F, Marchal P et al. L Bioavailability of seaweed iodine in human beings. Cell Mol Biol
(Noisy-le-grand) 2002:48(5):563-569.
18. Combet E, Ma ZF, Cousins F. Low-level seaweed supplementation improves iodine status in iodineinsufficient
women. Brit J of Nutr 2014; 1-9
19. Teas J, Braverman LE, Kurzer MS et al. Seaweed and soy: companion foods in Asian cuisine and their effects
on thyroid function in American women. J Med Food 2007; 10, 90–100.
20. Speeckaert MM, Speeckaert R, Wierckx K et al. Value and pitfalls in iodine fortification and supplementation
in the 21st century. Br J Nutr. 2011 Oct;106(7):964- 73
21. Andersson M et al. Iodine deficiency in Europe: a continuing public health problem. World Health Organization
2007; ISBN 9789241593960.
22. Angermayr L. and Clar C. Iodine supplementation for preventing iodine deficiency disorders in children.
Cochrane Database Syst Rev 2004;(2):CD003819
23. Clar C, Wu T, Liu G and Li P. Iodized salt for iodine deficiency disorders. A systematic review. Endocrinol
Metab Clln North Am 2002;31(3):681-698.
24. Wu T, Liu G and Li P. Systematic review of randomised controlled trial of iodised salt for preventing iodine
deficiency disorders. Zhonghua Liu Xing Bing Xue Za Zhi. 2002:23(6):461-465.
25. Wu T, Liu GJ, LI P and Clar C. Iodised salt for preventing iodine deficiency disorders. Cochrane Database
Syst Rev 2002;(3):CD003204.
26. World Health Organization (WHO). Guidelines for iodine prophylaxis following nuclear accidents. www.
who.int/environmental_information/Informatlon_ resources/on_line_radiation.htm. 2002.
27. Tiwari BD, Godbole MM, Chatlopadhyay N et al. Learning disabilities and poor motivation to achieve due to prolonged iodine deficiency. Am J Clin Nutr 1996;63(5):782-786.
28. Qian M, Wang D, Chen Z. A preliminary meta-analysis of 36 studies on impairment of intelligence development induced by iodine deficiency. Zhonghua Yu Fang Yi.Xue.Za Zhi. 2000:34(2):75-77.
29. Qian M, Yan Y, Chen Z, Wang D. Meta-analysis on the relationship between children's intelligence and factors as iodine deficiency, supplement iodine and excessive iodine. Zhonghua Liu Xing.Bing.Xue.Za Zhi. 2002;23(4):246-249.
30. Qian M, Wang D, Watkins WE, Gebski V et al. The effects of iodine on intelligence in children: a meta-analysis of studies conducted in China. Asia Pac.J Clin Nutr 2005: 14(1):32·42.
31. Zimmermann MB. Iodine deficiency in pregnancy and the effects of maternal iodine supplementation on the offspring: a review. Am J Clln Nutr 2009;89(2):668S·672S.
32. Pineda-Lucatero A, Avila-Jimenez L, Ramos-Hernandez RI et al. Iodine deficiency and its association with intelligence quotient in schoolchildren from Colima, Mexico. Public Health Nutr 2008; 11(7):690-698.
33. Gordon RC, Rose MC, Skeaff SA et al. Iodine supplementation improves cognition in mildly iodine-deficient children. Am J Clin Nutr 2009;90(5):1264-1271.
34. Melse-Boonstra A, Jaiswal N. Iodine deficiency in pregnancy, infancy and childhood and its consequences for brain development. Best Pract ResClin Endocrinol Metab 2010:24(1):29·38.
35. Van den Briel T, West CE, Bleichrodt N, van de Vijver FJ et al. Improved iodine status is associated with improved mental performance of schoolchildren in Benin. Am J Clin Nutr 2000:72(5):1179·1185.
36. Zimmermann MB, Connolly K, Bozo M et al. Iodine supplementation improves cognition in iodine-deficient schoolchildren in Albania: a randomized controlled double-blind study. Am J Clin Nutr 2006;83(1):108-114.
37. Bleichrodt N, Shrestha RM, West CE et al. The benefits of adequate iodine Intake. Nutr Rev 1996;54(4 Pt 2):572-578.
38. Giray B, Hincal F, Tezic T, et al. Status of selenium and antioxidant enzymes of goitrous children is lower than healthy controls and nongoitrous children with high iodine deficiency. Biol Trace Elem Res 2001;82:35-52.
39. Derumeaux H, Valeix P, Castetbon K, et al. Association of selenium with thyroid volume and echostructure in 35- to 60-year-old French adults. Eur J Endocrinol 2003:148:309-315.
40. Steinmaus C, Miller MD, Howd R. Impact of smoking and thiocyanate on perchlorate and thyroid hormone associations in the 2001–2002 national health and nutrition examination survey. Environ Health Perspect 2007;115:1333-1338.
41. Skeaff SA. Iodine deficiency in pregnancy: the effect on neurodevelopment in the child. Nutrients. 2011;3(2):265-73.
42. Zimmermann MB et al. Iodine intake as a risk factor for thyroid cancer: a comprehensive review of animal and human studies. Thyroid Res. 2015;8:8.
43. Gezondheidsraad. Naar behoud van een optimale jodiuminname. Den Haag: Gezondheidsraad, 2008; publicatienr. 2008/14. 44. Bretthauer EW. Milk transfer comparisons of different chemical forms of radioiodine. Health Phys 1972;22:257-260.
45. Ghent WR, Eskin BA, Low DA. Hill LP. Iodine replacement in fibrocystic disease of the breast. Can J Surg 1993;36:453·60. 46. Aceves C, Anguiano B, Delgado G. Is iodine a gatekeeper of the integrity of the mammary gland? J Mammary Gland Biol Neoplasia 2005;10:189-196.
47. EFSA NDA Panel (EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and Allergies), 2010. Scientific Opinion on the substantiation of health claims related to iodine and contribution to normal cognitive and neurological function (ID 273), contribution to normal energy-yielding metabolism (ID 402), and contribution to normal thyroid function and production of thyroid hormones (ID 1237) pursuant to Article 13(1) of Regulation (EC) No 1924/2006. EFSA Journal 2010;8(10):1800, 15 pp.
48. EFSA NDA Panel (EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and Allergies), 2014. Scientific Opinion on the substantiation of a health claim related to iodine and contribution to normal cognitive development pursuant to Article 14 of Regulation (EC) No 1924/2006. EFSA Journal 2014;12(1):3517, 10 pp. doi:10.2903/j.efsa.2014.3517.
49. Reiners C, Schneider R. Potassium iodide (KI) to block the thyroid from exposure to I-131: current questions and answers to be discussed. Radiat Environ Biophys. 2013; 52(2):189-93.
50. Birkenhäger WH. Kaliumperchloraat als antithyreoideum. Ned Tijdschr Geneeskd. 1954;98:1801-2.
51. Hendriksen M, Etemad Z, Bogaard CHM van den, van der A DL. Zout-, jodium- en kaliuminname 2015. Voedingsstatusonderzoek bij volwassenen uit Doetinchem. 4 okt 2016. © RIVM Rapport 2016-0081.
52. McGregor B. The Role of Selenium in Thyroid Autoimmunity: A Review. Journal of Restorative Medicine, Volume 4, Number 1, 1 December 2015, pp. 83-92(10).
53. Krassas GE, Rivkees SA, Kiess W (eds): Diseases of the Thyroid in Childhood and Adolescence; Thyroid Hormone Transport and Actions. Pediatr Adolesc Med. Basel, Karger, 2007, vol 11, pp 80–103.
54. Melick EJM van, Wilting I. Lithium en de schildklier: vaak vertraging, soms versnelling. Psyfar, 2009; 3:10-14.
55. Laurberg P, Nohr SB, Pedersen KM et al. Thyroid disorders in mild iodine deficiency. Thyroid. 2000; 10(11):951-963.
56. Markou K, Georgopoulos N, Kyriazopoulou V, Vagenakis AG. Iodine induced hypothyroidism. Thyroid. 2001; 11 (5): 501–10.
57. Yadav S, Gupta SK, Godbole MM, Jain M, Singh U, et al. (2010) Persistence of severe iodine-deficiency disorders despite universal salt iodization in an iodine-deficient area in northern India. Public Health Nutr 13:424–429.
58. World Health Organization, United Nations Children's Fund, International Council for the Control of Iodine Deficiency Disorders (2007) Assessment of iodine deficiency disorders and monitoring their elimination: A guide for program managers. Geneva, Switzerland: World Health Organization.
59. Zhao W, Han C, Shi X et al. Prevalence of Goiter and Thyroid Nodules before and after Implementation of the Universal Salt Iodization Program in Mainland China from 1985 to 2014: A Systematic Review and Meta-Analysis. PloS ONE. 2014.
60. Knudsen N, Bülow I, Jorgensen T et al. Goitre prevalence and thyroid abnormalities at ultrasonography: a comparative epidemiological study in two regions with slightly different iodine status. Clin Endocrinol (Oxf). 2000; 53:479–485.
61. Sridhar PV and Kamala CS. Iodine Status and Prevalence of Goitre in School Going Children in Rural Area. J Clin Diagn Res. 2014; 8(8):PC15–PC17.
62. Farebrother J, Naude CE, Nicol L, Andersson M, Zimmermann MB. Iodised salt and iodine supplements for prenatal and postnatal growth: a rapid scoping of existing systematic reviews. Nutr J. 2015; 14:89.
63. Rajiv Kumar Gupta, Bhavna Langer, Sunil Kumar Raina. Goiter prevalence in school-going children: A cross-sectional study in two border districts of sub-Himalayan Jammu and Kashmir. J Family Med Prim Care. 2016 Oct-Dec; 5(4):825–828.
64. Berkow R, Beers MH et al: Merck Manual Medisch handboek; Bohn Stafleu Van Loghum, 2000. ISBN 9031330698.
65. Voedingscentrum. Hoe krijg ik voldoende jodium binnen? http://www.voedingscentrum.nl/nl/service/vraag-en-antwoord/gezonde-voeding-en-voedingsstoffen/hoe-krijg-ik-voldoende-jodium-binnen-.aspx.
66. Center for Drug Evaluation and Research. Guidance. Potassium iodide as a thyroid blocking agent In radiation emergencies. Food and Drug Administration December 2001. www.co.ottawa.oh.us/ottawacoema/fdaguidelines.pdf.
67. VU-hoogleraar Jaap Seidell beantwoordt wekelijks vragen van lezers over voeding en gezondheid. Krijg ik te weinig jodium binnen? Het Parool. 2017.